Ensie

ob. (afkorting)
obd. (afkorting)
obj. (afkorting)
obl.h. (afkorting)
oblig. (afkorting)
obm (afkorting)
obs. (afkorting)
obst (afkorting)
obsv (afkorting)
obsv. (afkorting)
obtw (afkorting)
oc (afkorting)
ocht.bl. (afkorting)
ocr (afkorting)
ocs (afkorting)
od On deck (afkorting)
od. (afkorting)
oefening baart kunst (spreekwoord)
oetc (afkorting)
of je nu van de kat gebeten wordt, of van de hond, gebeten word je toch (spreekwoord)
off (afkorting)
off. (afkorting)
off. not. (afkorting)
oft (afkorting)
oga (afkorting)
ogo (afkorting)
oic (afkorting)
oio (afkorting)
ojd.fa. (afkorting)
okay (afkorting)
ola (afkorting)
olie op de golven gieten (spreekwoord)
om (afkorting)
om den brode (spreekwoord)
om den wille van de smeer, likt de kat de kandeleer (spreekwoord)
om een luchtje gaan (spreekwoord)
om hals brengen (spreekwoord)
om zeep gaan (spreekwoord)
omg (afkorting)
omg. (afkorting)
omstaan leren (spreekwoord)
omtr. (afkorting)
omwille van de smeer likt de kat de kandeleer (spreekwoord)
onb. (afkorting)
onbekend maakt onbemind (spreekwoord)
onbem. (afkorting)
ond (afkorting)
onder 't mes zitten (spreekwoord)
onder de duim hebben (spreekwoord)
onder de duim houden (spreekwoord)
onder de groene zoden liggen (spreekwoord)
onder de hamer komen (spreekwoord)
onder de neus wrijven (spreekwoord)
onder de pantoffel zitten (spreekwoord)
onder de plak zitten (spreekwoord)
onder de roos (spreekwoord)
onder de schoenzolen schrijven (spreekwoord)
onder de voet raken (spreekwoord)
onder een hoedje te vangen zijn (spreekwoord)
onder en boven de wet zijn (spreekwoord)
onder het juk moeten doorgaan (spreekwoord)
onder iemands duiven schieten (spreekwoord)
onder stoelen of banken steken (spreekwoord)
onder valse vlag varen (spreekwoord)
onder water zijn (spreekwoord)
onder zeil gaan (spreekwoord)
onder één hoedje spelen (spreekwoord)
ongelukkig in het spel, gelukkig in de liefde (spreekwoord)
ongem.k. (afkorting)
ongevraagd, ongeweigerd (spreekwoord)
onk. (afkorting)
onkruid vergaat niet (spreekwoord)
onr. (afkorting)
onr. goed. (afkorting)
ontl. (afkorting)
ontw. (afkorting)
onv. (afkorting)
onz. (afkorting)
ooc (afkorting)
oog om oog en tand om tand (spreekwoord)
oorl. (afkorting)
oorspr. (afkorting)
oorzichtige jagers schieten hun geweer af, als ze thuiskomen (spreekwoord)
oost west, thuis best (spreekwoord)
oostindisch doof zijn (spreekwoord)
oovl (afkorting)
oovo (afkorting)
op alle slakken zout leggen (spreekwoord)
op de (zijn) poot spelen (spreekwoord)
op de eerste april verloor Alva zijn bril (spreekwoord)
op de fles gaan (spreekwoord)
op de grote trom slaan (spreekwoord)
op de koffie komen (spreekwoord)
op de kop af (spreekwoord)
op de kop tikken (spreekwoord)
op de lat kopen (spreekwoord)
op de penning zijn (spreekwoord)
op de pijnbank leggen (spreekwoord)
op de pof kopen (spreekwoord)
op de proppen helpen (spreekwoord)