1 2 3 ... 611 612 613 614 615 ... 632 633 634

• op de proppen komen (spreekwoord)
• op de schobberdebonk leven (spreekwoord)
• op de schopstoel zitten (spreekwoord)
• op de spits drijven (spreekwoord)
• op de voet volgen (spreekwoord)
• op de wip zitten (spreekwoord)
• op dezelfde leest geschoeid zijn (spreekwoord)
• op dezelfde voet voorzetten (spreekwoord)
• op dreef zijn (spreekwoord)
• op een droogje zitten (spreekwoord)
• op een houtje bijten (spreekwoord)
• op eigen wieken drijven (spreekwoord)
• op elkaar lijken als twee druppels water (spreekwoord)
• op gespannen voet (spreekwoord)
• op goede voet met iemand staan (spreekwoord)
• op grote voet leven (spreekwoord)
• op het kussen zitten (of raken) (spreekwoord)
• op het zondaarsbankje zitten (spreekwoord)
• op hete (gloeiende) kolen zitten (spreekwoord)
• op heterdaad betrappen (spreekwoord)
• op hetzelfde aambeeld slaan (spreekwoord)
• op iets dood blijven (spreekwoord)
• op poten staan (spreekwoord)
• op rotsen ploegen (spreekwoord)
• op rozen zitten (spreekwoord)
• op sleeptouw nemen (spreekwoord)
• op staande voet (spreekwoord)
• op stang (spreekwoord)
• op stel en sprong (spreekwoord)
• op streek helpen (spreekwoord)
• op til zijn (spreekwoord)
• op twee gedachten hinken (spreekwoord)
• op voet van oorlog (spreekwoord)
• op zijn achterste benen staan (spreekwoord)
• op zijn achterste poten staan (spreekwoord)
• op zijn baadje krijgen (spreekwoord)
• op zijn dak krijgen (spreekwoord)
• op zijn duimpje kennen (spreekwoord)
• op zijn hoede zijn (spreekwoord)
• op zijn lauweren rusten (spreekwoord)
• op zijn neus kijken (spreekwoord)
• op zijn nummer zetten (spreekwoord)
• op zijn quivive (spreekwoord)
• op zijn stokpaardje zitten (spreekwoord)
• op zijn stuk staan (spreekwoord)
• op zijn tellen passen (spreekwoord)
• op zijn verhaal komen (spreekwoord)
• op zijn vet teren (spreekwoord)
• op zwart zaad zitten (spreekwoord)
• op. cit. (afkorting)
• op.cit (afkorting)
• op.cit. (afkorting)
• open kaart spelen (spreekwoord)
• openb. (afkorting)
• opg. (afkorting)
• opm (afkorting)
• opm. (afkorting)
• opp (afkorting)
• opt. (afkorting)
• or (afkorting)
• orb (afkorting)
• ord (afkorting)
• ord. (afkorting)
• org. (afkorting)
• orig. (afkorting)
• ors. (afkorting)
• orth. (afkorting)
• orthop (afkorting)
• osp (afkorting)
• osv (afkorting)
• oswo (afkorting)
• otl (afkorting)
• otoh (afkorting)
• ots (afkorting)
• ottomh (afkorting)
• oud GK (afkorting)
• oude bokken hebben stijve horens (spreekwoord)
• oude koeien uit de sloot halen (spreekwoord)
• oude wijn in nieuwe zakken (spreekwoord)
• oudt. (afkorting)
• ov (afkorting)
• ov. (afkorting)
• ova (afkorting)
• ovb (afkorting)
• over 't paard tillen (spreekwoord)
• over de brug komen (spreekwoord)
• over de doden niets dan goeds (spreekwoord)
• over de hoge schoenen lopen (spreekwoord)
• over de kling jagen (spreekwoord)
• over de schreef gaan (spreekwoord)
• over de tong gaan (spreekwoord)
• over koetjes en kalfjes praten (spreekwoord)
• over smaak valt niet te twisten (spreekwoord)
• over één kam scheren (spreekwoord)
• overal zijn neus in steken (spreekwoord)
• overdaad schaadt (spreekwoord)
• overdr. (afkorting)
• overn. (afkorting)
• ovg (afkorting)
• ovl (afkorting)