Hannibal (’Αννιβας, letterlijk ’Geschenk van Baal’), naam van verschillende carthaagse staatslieden en veldheren.
De drie bekendste zijn:1. Hannibal, kleinzoon van → Hamücar (1), suffeet van Carthago in 410 vC. In 409 was hij commandant van de legermacht die de Carthagers op verzoek van Segesta naar Sicilië zonden. Hij veroverde → Selinus en Himera en liet, om Hamilcars nederlaag bij Himera (480) te wreken, 3000 krijgsgevangenen doden. Hannibal stierf in 406 vC tijdens het beleg van → Acragas aan de pest.
Lit. Diodorus Siculus, boek 13. - Th. Lenschau (PRE 7, 2318-2320).
2. Hannibal, veldheer van de Carthagers in het begin van de eerste → punische oorlog. In 260 viel hij bij Mylae met 130 schepen de met enterbruggen uitgeruste romeinse vloot van Gaius → Duilius (2) aan, werd verslagen en ontkwam nauwelijks zelf levend. Toen hij in het volgende jaar bij een nieuw treffen met de Romeinen voor de kust van Sardinië wederom vele schepen verspeelde, werd hij door de Carthagers met de kruisdood gestraft.
Lit. Polybius 1, 18-24. - Th. Lenschau (PRE 7, 2321v). [Nuchelmans]
3. Hannibal, oudste zoon van → Hamilcar (2) Barcas en carthaags staatsman en veldheer (247-183). In 237 vergezelde hij zijn vader, die hem eeuwige haat tegen de Romeinen deed zweren, naar Spanje, waar hij na → Hasdrubals (1) dood het oppercommando kreeg (221). Het carthaagse gebied breidde hij uit tot aan de Ebro. Zijn levensdoel was de vernietiging van Rome. De verovering van het daarmee verbonden → Saguntum (219) bracht hem in conflict met de Romeinen, wier eis tot uitlevering echter werd afgewezen. Hierop brak de tweede → punische oorlog uit.
Hannibal wilde de Romeinen door een overrompelende inval in Italië voor zijn. De door hem aangestichte opstand van de pas overwonnen keltische → Boii hield de tot opperbevelhebber aangewezen consul Publius Cornelius → Scipio (4) vast. Opgerukt vanuit Carthago Nova (218), onderwierp Hannibal het gebied tot de Pyreneeën en bereikte door Zuid-Frankrijk de Rhône, die hij overstak om langs een tot op heden omstreden route met zijn ruiterij en olifanten de Alpen over te trekken en aldus Turijn te bereiken. Scipio, die Hannibal tegemoet getrokken was maar hem gemist had, zond zijn broer Gnaeus naar Spanje en keerde zelf naar Italië terug. Zijn collega Titus
Sempronius gelastte de voorgenomen aanval op Africa af. Hannibal verbond zich intussen met de Kelten in de Povlakte en versloeg Scipio bij de Ticinus. Aan de overzijde van de Po bracht hij beide consuls bij de Trebia een nederlaag toe (december 218), waarna het hele gallische gebied met uitzondering van Placentia en Cremona zijn zijde koos. Hiermee lag de weg naar Midden-Italië open.
Na onverwachts de Apennijnen overgetrokken te zijn (maart 217) trok Hannibal verwoestend door Etrurië. De consul Gaius → Flaminius werd bij het Trasumeense Meer verpletterend verslagen. Kort daarop werd ook nog de ruiterij van het toegesnelde tweede romeinse leger in de pan gehakt. Onmiddellijk rukte Hannibal nu op naar Zuid-Italië, in de hoop Rome te kunnen isoleren door zijn bondgenoten daar tot afval te brengen.
In zijn nood benoemde Rome daarop Quintus Fabius (2) Maximus tot dictator, die Hannibal steeds volgde zonder het tot een slag te laten komen (Cunctator). Toen de consuls van 216, Lucius Aemilius Paullus en Gaius Terentius Varro, zich echter met het oog op de bondgenoten tot een slag lieten verleiden, leden zij bij → Cannae een verschrikkelijke nederlaag. Vrijwel geheel Zuid-Italië moest nu worden opgegeven. Vele bondgenoten vielen af, waaronder vooral Capua, waar Hannibal overwinterde.
Intussen verdubbelden de Romeinen hun inspanningen, terwijl zij voorlopig in Italië in het defensief bleven. Hun activiteiten verlegden zich naar gebieden buiten Italië. Op Sicilië leidden na de dood van Hiëro II ondernomen pogingen tot aansluiting bij Carthago tot de verovering van Syracuse (212) en Acragas (210) en tot ontruiming van het eiland door de Carthagers. In Macedonië maakte Philippus V gemene zaak met hen (215-205). Vooral echter op Spanje, Carthago’s militair arsenaal, richtte zich het romeinse offensief. Na allerlei wisselvalligheden wist Publius Cornelius → Scipio (5) door de verovering van Carthago Nova en de zilvermijnen hier de schaal ten gunste van de Romeinen te doen doorslaan.
Langzaam aan herwonnen de Romeinen ook in Italië terrein. In Tarente handhaafde zich een romeins garnizoen; in 214 werd Casilinum heroverd, in 211 moest het uitgehongerde Capua, dat Hannibal door een mars naar Rome had getracht te ontzetten (Hannibal ante portas!), zich overgeven; zijn zware bestraffing bracht vele afvallige steden aan het wankelen.
Door al deze tegenslagen werd Hannibal steeds meer in het defensief gedrongen. In 209 heroverden de Romeinen geheel Tarente. Om zich te kunnen handhaven had Hannibal dringend versterking nodig. De hulpexpeditie van zijn broer → Hasdrubal (2) vanuit Spanje mislukte door diens nederlaag en dood aan de Metaurus (207). In Spanje gaven de Carthagers de strijd op en vanuit → Gades ging Hannibals broer Mago met de resten van zijn strijdmacht scheep naar Italië, waarheen ook Scipio zich terugrepte.
Te Rome was intussen het besluit gevallen, de Carthagers op eigen terrein aan te vallen. Na voor 205 tot consul te zijn gekozen trof Scipio op Sicilië voorbereidingen voor een invasie. Door de vrede van Phoenice met Philippus V hadden de Romeinen intussen in het Oosten de handen vrij gegregen. Zo kon Scipio in 204 naar Africa oversteken. Nadat hij de vijand verschillende slagen toegebracht had, kwam het tot een wapenstilstand. Intussen werd Hannibal uit Italië teruggeroepen (203). Hierdoor opnieuw bemoedigd, schonden de Carthagers de gesloten overeenkomst, waarop Scipio, na een vruchteloze samenkomst met Hannibal, de vijandelijkheden heropende en hem, in samenwerking met de numidische koning → Masinissa, bij Zama definitief versloeg (202). Hierop kwam de vrede tot stand.
De rol van Hannibal was echter nog niet uitgespeeld. Als suffeet (196) wijdde hij zich aan de wederopbouw van zijn land door constitutionele hervormingen in te voeren, de staatsinkomsten te reorganiseren en handel en landbouw te bevorderen. Zijn oligarchische tegenstanders konkelden echter tegen hem in Rome, dat een commissie van onderzoek zond. Hierop vluchtte Hannibal naar Antiochus Hl van Syrië (196), die hij tegen Rome opgezet zou hebben. In de daarop volgende z.g. Syrische oorlog speelde hij echter een onbeduidende rol. Na Antiochus’ nederlaag bij Magnesia aan de Sipylus (190) nam bij via Kreta de wijk naar Prusias van Bithynië. Hier benam hij zich, om niet in romeinse handen te vallen, in 183 het leven.
Hannibal geldt algemeen als een van ’s werelds grootste generaals. Hij trad in het voetspoor van Alexander de Grote en Pyrrhus en bracht het hellenistische systeem van combinatie van infanterie en cavalerie ter vernietiging van de vijand tot verdere ontwikkeling. Hij was een geboren leider met grote tactische kwaliteiten, een wijde strategische blik en buitengewone persoonlijke moed. Ook als staatsman was hij een man van karakter. Zijn uiteindelijke nederlaag besliste ten gunste van de romeinse wereldheerschappij.
Van Hannibals uiterlijk weten we slechts dat hij sinds een ongeval tijdens de overtocht van de Apennijnen aan zijn rechteroog bijna blind was. De identiteit van het z.g. standbeeld van Hannibal in de dom van Messina is even onzeker als die van het z.g. borstbeeld van Hannibal in het Museo Nazionale van Napels.
Lit. Polybius, boeken 3, 9 en 15. Livius, boeken 21-30. Nepos’ biografie van H. Plutarchus’ biografieën van Fabius en Marcellus. - Th. Lenschau (PRE 7, 2323-2351). M. Borda (EAA 1, 400v). - O. Viedebannt, Hannibals Alpenübergang. Eine quellen-kritische Vorstudie (Hennes 54, 1919, 337-386). E. Groag, Hannibal als Politiker (Wien 1929). W. Goerlitz, H. Der Feldherr, der Staatsmann, der Mensch (Leipzig 1935). K. Sprey, H. (Den Haag 1947). G. de Beer, Alps and Elephants. Hannibal’s March (London 1955). M. de Lavis-Trafford, l’identification topographique du col alpin franchi par Hannibal (Travaux de la Société d’Histoire et d’Archéologie de Maurienne 13, 1956, 109-200). H. Lamb, Hannibal, One Man against Rome (New York 1958). G. Audisio, Hannibal (Paris 1961). H. Baumann, I Marched with Hannibal (Oxford 1961). Accademia etrusca di Cortona, Studi Annibalici. Atti del Convegno svoltosi a Cortona, Tuoro sul Trasimeno, Perugia, ottobre 1961 (Cortona 1964). W. Hoffman, H. (Göttingen 1962). P. Marquion, Sur les pas d’ Hannibal (Orange 1965). A. Toynbee, Hannibal’s Legacy 1-2 (Oxford 1965). [A. J. Janssen]