Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

GLOSSARIUM

betekenis & definitie

Uit het laat-latijn stammende benaming voor een verzameling van alfabetisch of anderszins gerangschikte → glossen met toegevoegde verklaring.

1. Onder de titel Γλωσσαο ontstonden bij de Grieken reeds in de 6e en 5e eeuw vC kleine glossaria, die aanvankelijk vooral als hulpmiddel bij het onderwijs dienden. In de 4e eeuw kregen ze een grotere omvang, een meer systematisch en een meer wetenschappelijk karakter. Iets beter bekend wordt dit genre van lexicografie ons echter pas sinds de 3e eeuw vC. Uit die tijd kennen we het bestaan van Homerus-glossaria van o.a. → Philitas van Cos, Simmias van Rhodus, Neoptolemus van Parium en Zenodotus van Ephese, van glossaria op Hippocrates en andere auteurs of genres, van dialect-glossaria, van vaktermen-glossaria of onomastica van o.a. → Callimachus 3. en Eratosthenes (2) van Cyrene. Min of meer kritische compilatie van dit alles waren de Λεξεις van → Aristophanes (2) van Byzantium (ca. 257-180); dit werk heeft grote invloed uitgeoefend op de gehele latere glossografie. In de 2e en 1e eeuw vC ontstonden niet alleen nieuwe compilaties maar werd ook nog veel nieuw materiaal verzameld (zie Didymus (1) en Philoxenus van Alexandrië).

In de keizertijd beperkten de glossografen zich merendeels tot het steeds opnieuw excerperen, bewerken en compileren van de bestaande glossaria: zie Apion, Pamphilus, Diogenianus. De ontwikkelingsgeschiedenis van deze werken is dan ook zeer gecompliceerd; bovendien werden de grenzen tussen

Glossarium en → lexicon en → etymologicon steeds vager. Uit de eeuwen vC is geen enkel grieks glossarium bewaard gebleven. Slechts door moeizame reconstructies aan de hand van latere woordenboeken - van → Apollonius (8) Sophista, Harpocration, Phrynichus, Pollux, Aelius Dionysius (6), Moeris en anderen - kan enig inzicht in aard en inrichting van de glossaria uit de hellenistische tijd verkregen worden. Het zuiverste voorbeeld van een antiek grieks glossarium is wellicht het in een latere bewerking bewaard gebleven Hippocrates-glossarium van → Erotianus (1e eeuw nC).

2. De Romeinen leerden de vervaardiging van glossaria in de 2e eeuw vC van de Grieken. Tot de eersten die latijnse glossen bestudeerden en verzamelden behoorden → Aelius (5) Stilo, Ateius (1) Praetextatus en Cincius (2) Alimentus. Uit de glossaria van dezen en anderen putten → Varro (1e eeuw vC) en Verrius Flaccus (tijd van Augustus), van wiens Libri de significatu verborum een epitome van de hand van Festus (2e eeuw nC) gedeeltelijk bewaard gebleven is. Uit de keizertijd is ons verder weinig over glossografie bekend. Uit de 5e of 6e eeuw nC dateert het in drie versies overgeleverde glossarium van Placidus; de talrijke bewaard gebleven latijnse glossaria uit de vroege middeleeuwen (6e tot 10e eeuw; gewoonlijk worden ze genoemd naar het eerste trefwoord - bv. glossarium Abstrusa, glossarium Abacus, glossarium Affatim - of naar de plaats waar het belangrijkste handschrift zich bevindt - bv. Glossae Sangallenses) zijn de Vrucht van een langdurig en gecompliceerd contaminatieproces; het grootste en belangrijkste is het Liber glossarum of Glossarium Ansileubi, dat vermoedelijk in de 8e eeuw in Spanje ontstond en als voornaamste bron de Etymologiae van Isidorus gebruikt.
3. Een bijzondere soort van glossaria vormden de tweetalige grieks-latijnse of latijns-griekse, de voorlopers van de moderne tweetalige woordenboeken. Ze ontstonden in de 1e eeuw vC en voorzagen in wetenschappelijke en praktische behoeften. De belangrijkste bewaard gebleven, zoals gebruikelijk uit oudere bronnen gecompileerde, tweetalige glossaria zijn het latijns-griekse dat ten onrechte op naam van een consul Philoxenus (525 nC) staat (oudste handschrift codex Parisinus latinus 7651 uit de 9e eeuw) en het grieks-latijnse dat, eveneens ten onrechte, aan de patriarch Cyrillus (2) van Alexandrië wordt toegeschreven (oudste handschrift codex Harleianus 5792 in het British Museum, uit de 7e eeuw).

De glossaria zijn rijke, maar moeilijk te hanteren bronnen voor onze kennis van de oudheid; ze geven dikwijls citaten uit verloren gegane werken en bevatten veel linguistisch, tekstkritisch en historisch materiaal dat niet van elders bekend is. In de handschriften zijn niet zelden woorden of uitdrukkingen die oorspronkelijk ter verklaring van glossen dienden, in de tekst zelf terecht gekomen.

Lit. G. Goetz (PRE 7, 1433-1466; over de latijnse glossografie). J. Tolkiehn (PRE 12, 2432-2482; over de griekse lexicografie incl. glossografie). G. Goetz, De glossariorum Latinomm origine et fatis (Corpus Glossariorum Latinorum 1, Leipzlg/Berlin 1923 = Amsterdam 1965). J. Mountford, Quotations from Classical Authors in Medleval Latin Glossaries (London 1925). K. Latte, Glossographica (Philologus 80, 1925, 136-175).

Grote uitgaven der latijnse en tweetalige glossaria: G. Goetz, Corpus Glossariorum Latinorum 2-7 (Leipzig/Berlin 1888-1901 = Amsterdam 1965). W. Lindsay en anderen, Glossaria Latina 1-5 (Paris 1926-1931 = Hildesheim 1965). [Nuchelmans]

< >