Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Bedrijfshygiëne

betekenis & definitie

(vrijwel synoniem zijn: arbeidshygiëne, beroepshygiëne, fabriekshygiëne) is het onderdeel der gezondheidsleer, dat zich ten doel stelt de voor de gezondheid schadelijke invloeden van het beroeps- en bedrijfsleven, zowel voor den arbeider als voor de gemeenschap, te bestuderen en te elimineren.

Begonnen met eenvoudige voorschriften als adviezen bij het gebruik van vergiftige stoffen (kwik, arsenicum, fosfor, lood enz.) en het beschermen van vrouwen in bepaalde omstandigheden en kinderen van bepaalde leeftijd, is de bedrijfshygiëne uitgegroeid tot een omvangrijke wetenschap, die de samenwerking vereist van verschillende deskundigen: artsen, zowel practici als academici en bedrijfsartsen, psychologen, ingenieurs, statistici, inspecteurs van de arbeid, opzichters en arbeiders. De bedrijfshygiëne hangt ten nauwste samen met de kennis der beroepsziekten*, van welke zij de oorzaken dient op te sporen en waarvoor zij praeventieve maatregelen moet aangeven. Belangrijke vraagstukken der bedrijfshygiëne zijn verder de beperking van bedrijfsongevallen, het onderzoek naar optimale arbeidsvoorwaarden (arbeidsduur, inrichting der werkplaatsen, eentonigheid der te verrichten handelingen, enz.) en de keuring van arbeiders op geschiktheid voor bepaalde werkzaamheden (^psychotechniek).

In NEDERLAND zijn de ver doorgevoerde mechanisatie en industrialisatie enerzijds, de betere kennis van de uitwerking van allerlei schadelijke stoffen en de nauwkeurige analyse van de omstandigheden waaronder wordt gewerkt anderzijds, aanleiding geworden tot de uitvaardiging van tal van wettelijke voorschriften en de oprichting van bepaalde instellingen: bijv. Veiligheidswet1895, herzien in 1911 en in 1934. Veiligheidsbesluit-1916, Hoge Raad van de Arbeid 1918, Arbeidswet-1919. Speciale wetten beschermen de gezondheid van de arbeiders in bepaalde beroepen: caissonwet, steenhouwerswet, stuwadoorswet, stoomwet, fosforluciferswet, mijnreglement. Op de voorschriften wordt geregeld controle uitgeoefend en bij ongeval, bedrijfsziekte of overlast voor de omgeving gaan de betrokken ambtenaren nauwkeurig na of de voorschriften zijn veronachtzaamd. De Arbeidswet verplicht iederen geneeskundige, van bepaalde beroepsziekten en vergiftigingen aangifte te doen aan den directeur-generaal van de Arbeid te ’s-Gravenhage.

Van de aangegeven ziektegevallen wordt ieder jaar in het Centraal verslag der Arbeidsinspectie, onder het hoofdstuk „Geneeskundige onderzoekingen en mededelingen omtrent beroepsziekten” een overzicht gegeven, gevolgd door mededelingen omtrent de gevallen, die van bijzondere betekenis zijn. Van dit hoofdstuk worden steeds afzonderlijke overdrukken beschikbaar gesteld.

Niet alleen speciale, voor elk bedrijf weer andere, maar ook algemene maatregelen zijn voor de bedrijfshygiëne van belang, zoals kleding, verlichting, ventilatie, verwarming, verwijdering van stof, het voorkómen van langdurige eenzijdige houding of bewegingen, orde en netheid in de werkplaatsen, beperking van lawaai; eet- en wasgelegenheden, toiletten, behoorlijke rustpozen, rustdagen en vacanties. De belangrijke invloed van rust moge door het volgende voorbeeld worden toegelicht. Bij de aanvang van het werk, op Maandagochtend, is het ongevallencijfer groot en de prestatie gering; gaandeweg worden deze cijfers normaal. In de oorlogsindustrie bleek dan ook, dat wanneer bij spoedorders des Zondags moest worden doorgewerkt (tegen dubbel loon) het resultaat vaak was, dat de totale productie gelijk bleef aan die der zesdaagse werkweek (Painter).

Het bestrijden van de tuberculose bracht mede dat vele bedrijven periodiek het gehele personeel lieten doorlichten; zelfs bestaan plannen hier ook de huisgenoten in te betrekken. Belangrijk zijn een geregeld tandonderzoek en tandbehandeling; dit kost echter veel en is dus nog toekomstmuziek.

De voorschriften moeten natuurlijk gelijke tred houden met veranderingen in de bedrijven. Als voorbeelden mogen gelden de beschadigingen van gewrichten der armen sinds de invoering van pneumatische klinkhamers en slooprevolvers en van mechanische stampers, terwijl op het gebied van scheikundige, schadelijke stoffen voortdurend nieuwe middelen de oude verdringen of de oude onder een nieuwe naam opduiken, bijv. in de lakof verfspuiterij. Niet altijd gelukt het bij bepaalde ziekte de schadelijke factor te vinden en dus onschadelijk te maken; zo wordt wel vermoed dat het gebruik van ammoniumpersulfaat betrokken is bij het bakkerseczeem, maar zekerheid bestaat hieromtrent niet.

Een goede indruk van het werk dat op bedrijfshygiënisch gebied wordt verricht, krijgt men door een bezoek aan het Veiligheidsmuseum te Amsterdam. Periodiek worden internationale congressen gehouden, waar de verschillende deskundigen gelegenheid hebben hun ervaringen uit te wisselen. In Nederland wordt een belangrijke taak vervuld door het Instituut voor praeventieve geneeskunde te Leiden; in 1946 is hieraan een bijzondere leerstoel verbonden.

De genoemde maatregelen veroorzaken voor de bedrijven en voor de gemeenschap grote uitgaven, doch daar staat tegenover dat het gevaar voor ziekte, ten gevolge van het beroep, in het algemeen sterk vermindert, terwijl de productie er menigmaal door wordt bevorderd. Ook maatregelen, die niet door de wet zijn voorgeschreven, kunnen hiertoe bijdragen, zoals muziek op bepaalde uren, gelegenheid tot het beoefenen van gymnastiek, al of niet in de open lucht, zonnebaden, enz.

DR j. w. LOOS

Lit.: Verslagen van het Internat. Congres voor ongevallengeneesk. en beroepsziekten: 1925 te Amsterdam, 1929 te Boedapest, 1931 te Genève, 1935 te Brussel, 1938 te Frankfort a.d. Main; Zesde nationaal veiligheidscongres te Utrecht (1931); Jaarlijkse verslagen van de Arbeidsinspectie te ’s-Gravenhage; J. J. van Loghem, Alg. gezondheidsleer (3de dr. 1948), hfdst. VII (Gezondheid en Arbeid); W. G.

Smillie, Preventive medicine and public health (1946), hfdst. XXXVI (Industrial hygiene); Handb. der praevent. geneeskunde, uitgeg. op init. v. h. Inst. voor praevent. geneesk. (’s-Gravenhage-Groningen 1938); G. O. Sappington, Essentials of industrial health (Philadelphia 1943); H. Rolleston en A.

A. Moncrief, Industrial medicine (1944); J. P. Bijl, Rede bij het aanvaarden van het ambt van hoogleraar te Leiden (1946); Painter, Yearbook of industrial and orthopedie surgery (1942 — 1946); (zie ook onder beroepsziekten).

In BELGIË zijn de verzekering van de hygiëne en die van de veiligheid in de ondernemingen nauw met elkaar verbonden. De wetgeving heeft op dit gebied grote veranderingen ondergaan door het „Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming”, dat in 1947 gereed gekomen is en waardoor alle wettelijke bepalingen gecoördineerd en uitgebreid zijn. Dat reglement omvat vijf titels, resp. betrekking hebbende op het regime van de vergunningplichtige ondernemingen, op de arbeidshygiëne, de bijzondere bepalingen voor sommige bedrijven, de stoomtuigen en stoomtoestellen en het toezicht op de vergunningplichtige ondernemingen.

Titel I: Vergunningplichtige ondernemingen

Deze zijn aan een vergunning vanwege de Bestendige Deputatie of van het college van Burgemeester en Schepenen onderworpen, zowel wat de oprichting als wat de wijziging of verplaatsing er van betreft. De wet bepaalt welke de vergunningplichtige ondernemingen zijn.

Titel II: Arbeidshygiëne, veiligheid en gezondheid der arbeiders

Hoofdstuk I: Veiligheid der arbeiders. Hiervoor zijn een groot aantal veiligheidsmaatregelen in de werkplaatsen voorgeschreven, zoals de beschutting tegen machines, de voorzorgen tegen brandgevaar, ontploffing en ontsnapping van gassen.

Hoofdstuk II: Hygiëne in de arbeidsplaatsen. Maatregelen zijn voorzien voor een regelmatige luchtverversing, terwijl iedere werkruimte per arbeider ten minste 10 m3 moet bedragen. De verlichting moet gelijkmatig zijn, de lokalen moeten behoorlijk verwarmd worden in overeenstemming met de aard van het werk; zij moeten geregeld schoongemaakt en de afval moet opgeruimd worden. Verder voorziet de wet de verplichte inrichting van kleedkamers en wasplaatsen, van refters en toiletten. In bijzonder ongezonde bedrijven moeten stortbaden of badkuipen geïnstalleerd worden ten bedrage van een per vier of zes arbeiders. Tevens moet er drinkbaar water voorhanden zijn, terwijl het medebrengen van alkoholhoudende dranken verboden is. De werkgever is verplicht de genoemde installaties aan te brengen, maar daartegenover zijn de werknemers verplicht er gebruik van te maken.

Als datum van toepassing van deze reglementering is i Jan. 1947 gesteld.

Hoofdstuk III: Gezondheid der arbeiders. Hiertoe behoort vooreerst de gezondheidscontrole, welke wordt toevertrouwd aan praktizerende geneesheren, die de werkgever zelf kiest.

Het toezicht over de gezondheid der arbeiders omvat:

a. medisch onderzoek bij indiensttreding;
b. medisch toezicht op jonge arbeiders;
c. medische controle over de beroepsziekten.

Naast het regelmatig toezicht op de gezondheid, zijn een aantal preventieve maatregelen getroffen, welke de gezondheid moeten beschermen. Daartoe behoren het dragen van een beschermende werkkleding, het gebruik van ontsmettingsmiddelen, van isolerende of neutraliserende producten, het dragen van veiligheidsbrillen of -schermen, of het gebruik van ademhalingsapparaten.

Deze middelen moeten door den werkgever beschikbaar gesteld worden, wanneer het gebruik er van wettelijk voorgeschreven is; maar de werknemers zijn verantwoordelijk voor vernieling, beschadiging of verkwisting.

In de derde plaats voorziet de wet een verplichte eerste hulpverlening bij ongevallen of ongesteldheden. De werkgever moet maatregelen treffen om te voorzien in de eerste hulpverlening bij ongevallen.

De Belgische wetgeving heeft ook organen ingesteld voor de hygiëne en veiligheid in de handelsen nijverheidsondernemingen, alsmede in de openbare diensten en instellingen van openbaar nut. De taak van deze organen bestaat er in de nauwkeurige toepassing van de bestaande voorschriften te verzekeren en tegelijk bij de arbeiders een mentaliteit aan te kweken, welke hen het belang van de hygiëne en veiligheid doet begrijpen.

Tot deze organen behoren: a. Veiligheidsen Gezondheidsdienst. Deze moet in alle ondernemingen ingericht worden, met uitzondering van die, waarin de patroon enkel met zijn familieleden werkt, en van de mijnen, ondergrondse graverijen en groeven, waarvoor een bijzondere reglementering geldt. b. Comité voor veiligheid en gezondheid. Dit moet opgericht worden in alle ondernemingen met ten minste 50 man personeel en staat dus naast de veiligheidsen gezondheidsdienst. Het comité vergadert ten minste éénmaal per maand, onderzoekt de verslagen van het hoofd van de veiligheids- en gezondheidsdienst, doet voorstellen voor de verbetering van de hygiëne en veiligheid, voor het maken van propaganda, voor het verfraaien van de werkplaatsen, en werkt samen met de controlerende ambtenaren.

Nochtans is de bevoegdheid van het comité alleen adviserend, c. Arrondisse mentscomité’s en Hoge Raad voor de Veiligheid en Gezondheid. Deze zijn overkoepelende organen, waarvan de bevoegdheden vooral administratief en centraliserend zijn.

De eerste twee titels van het „Algemeen Reglement” werden goedgekeurd bij Regentsbeslui ten van 6 Juli 1946 en van 12 Febr. 1947. De titels III, IV en V bij Regentsbesluit van 27 Sept. 1947.

Naast de wettelijke voorschriften, wordt de zorg voor de hygiëne en veiligheid in België aan het privaat initiatief van de bedrijfsleiding overgelaten. Op dit gebied is een particuliere vereniging werkzaam, de Association des Industriels de Belgique (A.I.B.), welke ernstig onderzoekingswerk verricht. Zij stelt veiligheidsingenieurs ter beschikking van de ondernemingen, die de veiligheidsorganisatie inrichten of haar werking controleren. Deze vereniging voert tevens propaganda door platen, brochures, voordrachten, tentoonstellingen, enz.

Een andere instelling is het Comité pour l’Orientation et la Formation des Cadres Economiques (C.O.F.C.E.), dat belangrijke richtlijnen geeft voor de collectieve bestrijding der arbeidsongevallen.

Tot slot dient vermeld het te Antwerpen ingerichte Veiligheidsmuseum.

PROF. PAUL MAHIEU

< >