Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Bedrijfseconomie

betekenis & definitie

wordt ook wel aangeduid als bedrijfsleer of bedrijfshuishoudkunde. In de economische wetenschap wordt veelvuldig een tweedeling gemaakt tussen de algemene leer van de economiealias de sociale economie — waarin het economisch proces: arbeidsverdeling, prijsvorming en inkomensvorming, geld- en bankwezen, conjunctuurleer en de leer van de internationale handel, alsmede de economische orde worden behandeld — en de bedrijfseconomie, welke zich bezighoudt met financiering, kostprijsberekening, resultatenberekening (balansproblemen), efficiencybeoordeling, de organisatie van het productieproces binnen de bedrijfshuishouding: planning en routing van het technische proces, aanleggen van stootvoorraden; organisatie van de menselijke factor: hiërarchiek of functioneel, hygiëne, verwarming en verlichting, loonstelsels; organisatie van de administratieve functie e.d.m.

Bovendien wordt tot het terrein van de bedrijfseconomie in ruimere zin gerekend de leer van de organisatie van de handel, die ten dele vormt beschrijving van, ten dele en in toenemende mate een analytisch apparaat ter verklaring van de organisatie van de ontmoeting van producent en consument, van spaarder en investeerder, van beleggers onderling en van aspirant-beleggers en aspirant-consumenten (bijv. problemen als inschakeling/uitschakeling van de tussenhandel, overbezetting van de detailhandel, reclame en marktanalyse; analyse en descriptie van markten, beurzen en veilingen, van de termijnhandel, van het transportwezen). (Opgemerkt zij hier, dat een aantal van deze quaesties ook wel behandeld wordt in de alg. leer van de economie).Deze tweedeling vindt haar verklaring in een historisch wordingsproces. In de 19de eeuw werd de economische wetenschap door andere mensen en op andere wijze beoefend, dan dat zij grote steun kon bieden aan de behoeften van het bedrijfsleven. Het was met name in Duitsland — toen in dat land na 1870 industrie, mijnbouw, bankwezen en transportwezen tot snelle ontwikkeling kwamen en men daar met tal van ernstige problemen te maken kreeg: financieringsmoeilijkheden (invloed van het bankwezen; overwegend gebruik van de ondernemingsvorm der A.G.), moeizame concurrentie op een wereldmarkt, waar aanvankelijk de Britse industrie nog domineerde en waar na 1873 een langdurige depressie zich deed gevoelen, enz. — dat de behoefte aan een beredeneerd bedrijfsbeleid zich openbaarde. Onbekendheid met de economische wetenschap, wellicht ook een gevoel van onbevredigdheid over de door deze wetenschap bereikte resultaten deden uit de wereld der boekhouders en bedrijfsleiders een zelfstandige kunstleer, een samenstel van gedragsregels, ontstaan: de bedrijfsleer of bedrijfshuishoudkunde.

Pas in de 20ste eeuw is de bedrijfsleer zich gaan ontwikkelen tot bedrijfseconomie, doordat zij de door haar bestreken problemen is gaan zien als economischeproblemen, problemen samenhangende met de keuzehandeling: het maken van een keuze uit een veelheid van aanwendingen voor een schaarse hoeveelheid productiemiddelen.

Van de andere kant is de algemene leer der economie zich meer dan vroeger gaan bezighouden met de problemen der afzonderlijke bedrijfshuishouding. Vooral sinds in de jaren 30 H. von Stackelberg, E. Chamberlin, mrs J. Robinson e.a. de aandacht hebben gevestigd op de betekenis van het element deelmarkt, houdt de algemene leer der economie zich meer en meer bezig met de afzonderlijke bedrijfshuishouding. (Hierbij zij opgemerkt, dat men geenszins mag verstaan, dat de bedrijfseconomie zich zou beperken tot de afzonderlijke bedrijfshuishouding).

In het huidige stadium is de bedrijfseconomie ten dele een nadere uitwerking, ten dele een aanvulling van zekere delen van de algemene leer der economie. Zij is op sommige punten een nadere uitwerking (bijv. de prijs- en inkomensvorming in de alg. leer der economie — eveneens kostprijs- en winstvaststelling in de bedrijfseconomie), aangezien zij veelal uitgaat van realistischer constellaties dan in de alg. leer tot op heden gebruikelijk is. Zij vormt een aanvulling, waar zij op tal van problemen ingaat, die in de alg. leer uitdrukkelijk of stilzwijgend geacht worden te zijn opgelost. (Men vergelijke in dit verband bijv. de veronderstelling „Algemeen overzicht over de markt” in de alg. leer van de economie en het probleem van het marktonderzoek in de bedrijfseconomie).

Door dit al wordt de grens tussen het opbouwen van een analytisch theoretisch apparaat en het toepassen van dit apparaat in de bedrijfseconomie vaak niet zo scherp getrokken als in de alg. leer van de economie.

De tweedeling economie-bedrijfseconomie moet dus gezien worden van een gezichtspunt van doelmatige arbeidsverdeling uit. Gelet op de vele overlappingen kan men moeilijk beweren, dat reeds ten volle een doelmatige arbeidsverdeling gevonden is. Als een nadeel van deze tweedeling valt aan te voeren, dat de beoefenaars van de ene tak soms te weinig op de hoogte blijven van de vorderingen van de andere.

DR TH. L. M. THURLINGS

Lit.: Th. Limperg Jr, Het object der bedrijfshuishoudkunde (Purmerend 1946); F. de Vries, De taak der theoretische economie (Haarlem 1946); J. Goudriaan Jr, De ontwikkeling van de bedrijfsleer als toegepaste wetenschap, in Bedrijfsecon. Studiën (Haarlem 1932); J. Brands, Amst. school der bedrijfseconomie contra Rott. school?, in: Weerspiegelde Gedachten, opstellen aangeboden aan prof. dr N. J.

Polak (Haarlem 1948); J. A. Geert man, Enkele opmerkingen over aard en studieveld der bedrijfseconomie (Tilburg 1947); J. L. Mey Jr, Kostprijs en prijsleer in sociale economie en bedrijfseconomie, maandblad voor accountancy en bedrijfshuishoudkunde (1947), no 10.

< >