is de naam, die aan vele, een- of weinigcellige, stadiën in de ontwikkeling van planten wordt gegeven. Sommige van deze sporen hebben een functie bij het doorstaan van ongunstige omstandigheden, daar ze zeer resistent zijn tegen warmte, koude, droogte enz., andere spelen een rol bij de voortplanting en de verspreiding.
Terwijl bij de laagst ontwikkelde planten de sporen eenvoudig in bepaalde cellen ontstaan of door bepaalde cellen worden afgesnoerd, vindt bij hoger ontwikkelde vormen de sporenvorming plaats in speciale sporangiën.Bij de Archegoniaten krijgen deze sporangiën het karakter van speciale organen, die op bepaalde bladeren, de sporangiophoren of sporophyllen, tot ontwikkeling komen. Bij planten met een generatiewisseling vertegenwoordigen de sporen vaak de haploïde phase van de plant of het begin hiervan. Voor een nadere beschrijving van de zeer vele verschillende typen sporen en sporangiën kan worden verwezen naar de artikelen bacteriën, wieren, schimmels, gisten, paddenstoelen, korstmossen, mossen, paardestaarten, wolfsklauwen en varens.
