Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie D
- Delegatie
- Delegeeren
- Delf
- Delfster
- Delfstof
- Delfstoffelijk
- Delfstoffenleer
- Delfstoffenrijk
- Delfstofkunde
- Delft
- Delftsch
- Delgen
- Deli
- Deliberatie
- Delibereeren
- Delicaat
- Delicatesse
- Delicieus
- Delict
- Delineatie
- Delineavit
- Delinquent
- Delireeren
- Delirium
- Dellig
- Delling
- Deloyaal
- Delphinen
- Delphinine
- Delta
- Deltametaal
- Deltaspier
- Delte
- Deltoïde
- Deluw
- Delven
- Dem
- Demagogie
- Demagogisch
- Demagoog
- Demang
- Demarcatie
- Demarqueeren
- Demaskeeren
- Demee
- Démenti
- Demi
- Demi-mondaine
- Demi-monde
- Demijohn
- Demissie
- Demitteeren
- Demobilisatie
- Demobiliseeren
- Democraat
- Democratie
- Democratisch
- Demon
- Demonetiseeren
- Demonisch
- Demonisme
- Demonomanie
- Demonstratie
- Demonstratief
- Demonstratiekamer
- Demonstratieveld
- Demonstreeren
- Demonteeren
- Demoralisatie
- Demoraliseeren
- Dempen
- Demper
- Dempgording
- Dempig
- Den
- Denappel
- Denatureeren
- Denderen
- Dendriet
- Dendrographie
- Dendrolieten
- Deng-deng
- Denk
- Denkbaar
- Denkbeeld
- Denkbeeldig
- Denkelijk
- Denken
- Denkend
- Denker
- Denkfout
- Denkkracht
- Denkvermogen
- Denkwijze
- Dennebast
- Dennen
- Dennenaalden
- Dennenappel
- Dennenhouten
- Dennenlucht