Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie D
- Dunnen
- Dunnetjes
- Dunnigheid
- Dunsap
- Dunsel
- Dunselbak
- Dunte
- Dunvloeibaar
- Duo
- Duodecimo
- Dupe
- Dupeeren
- Duplicaat
- Dupliek
- Duplo
- Duppen
- Duppie
- Durabel
- Duratief
- Duren
- Durf
- Durfal
- Durk
- Durven
- Dus
- Dusdanig
- Duskant
- Duske
- Dusver
- Dut
- Duts
- Dutschelling
- Dutsen
- Dutstoel
- Dutten
- Dutter
- Duumviraat
- Duur
- Duurbaar
- Duurkoop
- Duurte
- Duurte-toeslag
- Duurzaam
- Duvel
- Duvelen
- Duw
- Duwen
- Dwaal
- Dwaalbegrip
- Dwaalrede
- Dwaaltuin
- Dwaalzinnig
- Dwaas
- Dwaashoofd
- Dwalen
- Dwalend
- Dwang
- Dwangarbeid
- Dwangbeweging
- Dwangbuis
- Dwangdenkbeeld
- Dwangvoeding
- Dwangvoorstelling
- Dwarrel
- Dwarrelen
- Dwarrelstroom
- Dwars
- Dwarsarm
- Dwarsboomen
- Dwarsboomer
- Dwarsdraad
- Dwarsdraads
- Dwarsdrager
- Dwarsdrijven
- Dwarsdrijver
- Dwarsen
- Dwarsfluit
- Dwarsgaande
- Dwarshoofd
- Dwarshout
- Dwarskijker
- Dwarsscheeps
- Dwarsschip
- Dwarsschutten
- Dwarsstrooms
- Dwarsstuk
- Dwarszees
- Dwaselijk
- Dweepachtig
- Dweepster
- Dweepziek
- Dweepzucht
- Dweepzuchtig
- Dweil
- Dweilen
- Dweilstok
- Dwepen
- Dwerg
- Dwergachtig
- Dwergbloem
