Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie M
- Miniaturist
- Miniatuur
- Miniatuurachtig
- Miniatuurformaat
- Miniatuurportret
- Miniatuurschilder
- Miniem (1)
- Miniem (2)
- Minijver
- Minimaal
- Minimum
- Minister
- Minister-resident
- Ministerie
- Ministerieel
- Ministerraad
- Ministerschap
- Ministersportefeuille
- Ministreeren
- Minium
- Minjawak
- Minlijk
- Minnaar
- Minne
- Minneband
- Minnekoozen
- Minnekoozerij
- Minnekout
- Minnelijk
- Minnelist
- Minnemallen
- Minnemoeder
- Minnen (1)
- Minnen (2)
- Minneneed
- Minnenijd
- Minnenswaardig
- Minnepijn
- Minnevader
- Minor (1)
- Minor (2)
- Minoraat
- Minoreeren
- Minorenniteit
- Minoriet
- Minorist
- Minoriteit
- Minorterm
- Minos
- Minotaurus
- Minst
- Minste
- Minstens
- Minstreel
- Minteeken
- Minus
- Minuskel
- Minute
- Minuteeren
- Minutieus
- Minuut (1)
- Minuut (2)
- Minuutglas
- Minvermogend
- Minzaam
- Minziek
- Mio conto
- Miölner
- Miopie
- Mira
- Mirabel
- Mirabile dictu
- Miraculeus
- Miradsch
- Mirakel
- Mirakelspel
- Mirliton
- Mirre
- Mirrebalsem
- Mirt
- Mirtachtig
- Mirtebes
- Mirteloof
- Mirteloot
- Mirtenbosch
- Mirtestruik
- Mis
- Misachten
- Misanthroop
- Misanthropie
- Misanthropisch
- Misbaar
- Misbak
- Misbedeeld
- Misbeuren
- Misbillijken
- Misboek
- Misbruik
- Misbruiken
- Misbruiker
