Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Bemerking
- Bemesten
- Bemesting
- Bemestingsleer
- Bemestingsmiddel
- Bemestingsproef
- Bemetselen
- Bemeubelen
- Bemiddelaar
- Bemiddelaarster
- Bemiddelares
- Bemiddeld
- Bemiddeldheid
- Bemiddelen
- Bemiddeling
- Bemiddelingsbureau
- Bemiddelingsraad
- Bemiddelingsvoorstel
- Bemin(ne)lijkheid
- Bemind
- Beminde
- Beminlijk, beminnelijk
- Beminnaar
- Beminnen
- Beminnenswaard, beminnenswaardig
- Beminnenswaardigheid
- Beminner
- Bemoddderen
- Bemoedigen
- Bemoediging
- Bemoeial
- Bemoeien, zich
- Bemoeienis
- Bemoeiing
- Bemoeilijken
- Bemoeilijking
- Bemoeisel
- Bemoeiziek
- Bemoeizucht
- Bemonsterd
- Bemonsteren
- Bemorsen
- Bemorsing
- Bemost
- Bemozen
- Bemuren
- Bemuring
- Ben
- Benaaien
- Benaarstigen, zich
- Benaarstiging
- Benaasten
- Benaasting
- Benadelen
- Benadeler
- Benadeligen
- Benadeling
- Benaderen
- Benadering
- Benaderingsgetal
- Benaderingsmethode
- Benaderingswijze
- Benagelen
- Benaja
- Benaming
- Benard
- Benardheid
- Benauwd
- Benauwdheid
- Benauwelijk
- Benauwen
- Benauwend
- Benauwing
- Bende
- Bendebaas
- Bendehoofd
- Bendelen
- Bendelgaren
- Bendie
- Bendschrode
- Bene agere et laetari
- Bene audire alterum patrimonium est
- Bene est
- Bene facta male locata male facta arbitror
- Bene merentium praemium
- Bene meritus
- Bene qui latuit, bene vixit
- Beneden
- Benedenbewoner
- Benedenblad
- Benedenboezem
- Benedenbuur
- Benedenbuurt
- Benedendek
- Benedendeur
- Benedendijks
- Benedendorp
- Benedendorpel
- Benedeneinde
- Benedengevel