I. bw.,
1. op een lager gelegen plaats, omlaag: naar, tot, van beneden; — beneden wonen, in een benedenhuis; beneden komen, van een hoger gelegen verdieping naar een lagere; — hier beneden, hier op aarde; — (Ind.) het tegengestelde van de bovenlanden: hij is pas beneden of hij heeft weer malaria.
2. de verb. beneden aan betekent: aan het ondereinde en staat dus gelyk met onder aan; zij kunnen echter niet in alle gevallen verwisseld worden.
II. vz., onder, lager dan: beneden de grond; — beneden de wind, aan de kant tegenovergesteld aan die vanwaar de wind komt; — beneden de koers liggen, met de voorsteven meer van de wind af dan de koers vereist; — beneden de waarde verkopen, voor minder dan; — beneden iem. staan, ondergeschikt aan hem zijn; — een kapitein staat in rang beneden de overste, een majoor staat in rang onder de overste (onmiddellijk); — dat is beneden mij, mijner onwaardig; — het is beneden alle kritiek, zo slecht dat het niet de moeite loont er kritiek op te oefenen.