Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie Z
- zedenwet
- zedig
- zedigheid
- zediglijk
- zee
- zeeaal
- zeeadelaar
- zeeagaat
- zeeajuin
- zeealsem
- zeeamandel
- zeeanemoon
- zeeappel
- zeearend
- zeearm
- zeeassurantie
- zeeaster
- zeeatlas
- zeebaak
- zeebaars
- zeebaboe
- zeebanket
- zeebarbeel
- zeebeer
- zeebenen
- zeeberil
- zeebeving
- zeeblaas
- zeebocht
- zeeboezem
- zeebonk
- zeeboot
- zeebrak
- zeebrand
- zeebreker
- zeebrief
- zeecadet
- zeedamp
- zeedienst
- zeediepte
- zeedier
- zeedijk
- zeedistel
- zeedorp
- zeedraak
- zeedrift
- zeeduiker
- zeeduivel
- zeeeend
- zeeeenhoorn, zeeeenhoren
- zeeegel
- zeeengte
- zeef
- zeefauna
- zeefbeen
- zeefdoek
- zeefraampje
- zeeftrommel
- zeeg
- zeegans
- zeegarnaal
- zeegat
- zeegedrocht
- zeegevaar
- zeegewest
- zeegezicht
- zeeghaftig
- zeegier
- zeegoden
- zeegodin
- zeegolf
- zeegrappe
- zeegras
- zeegrind
- zeegroen
- zeegrondel
- zeehaan
- zeehandel
- zeehaven
- zeeheld
- zeehond
- zeehoofd
- zeehoorn, zeehoren
- zeejonker
- zeekaart
- zeekalf
- zeekant
- zeekantoor
- zeekapitein
- zeekasteel
- zeekat
- zeekikvors
- zeeklei
- zeeklimaat
- zeekoe
- zeekoet
- zeekoker
- zeekomkommers
- zeekoning
- zeekraal
