Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-07-2022

’t GOOI

betekenis & definitie

een Dorp, in het Overkwartier van ’t Stigt van Utrecht, een klein uur gaans van het Dorp Houten, ten Zuidoosten, en met wel zo verre van Werkhoven, en twee uuren gaans van de Stad Wijk. De Kerk aldaar was eertijds slegts eene Kapel , doch is naderhand in eene Parochie verandert, wier Pastoor door die van Oud Munster gehuldigd werd. Het is een klein en oud gebouw, staande op een verheeven grond. ’Er word geen dienst meer in gedaan, alzo de Gemeente met die van Houten vereenigd is; bestaan de het getal der Ledemaaten naauwlijks uit zestig persoonen.

Hier omtrent stond eertijds het vermaarde Slot ten Gooie, dat met toorens gesterkt was, en voor zo veel men uit de singels en overblijfzels heeft opgemaakt, vrij groot en uitgestrekt moet geweest zijn. Het was, reeds in het Jaar 1126, als een Ridderhofstad bekend; ook als Heer daar van, in het midden van de XIII Eeuw, GYSBERT VAN GOOIE, en in het Jaar 1294, een Marschalk van dien naam. De Heeren VAN GOOIE bouwden het Huis Piettenburg, in het Jaar 1300. Eenigen van dit Geslagte zijn Burggraaven van Utrecht geweest.

De laatste erfdogter daar van trouwde, zo men wil, aan GYSBERT, zoon van Heer HENDRIK VAN VIANEN, en bragt de heerlijke goederen in zijn Geslagt over. Deeze Heer GYSBERT, wil men, zou meer dan eens erkend hebben, dat de groote en kleine Tienden in’t Gooi behoorden aan den Deken en het Kapittel van de Mariakerk te Utrecht. Doch andere melden, dat eene erfdogter van den Heer van het Gooi aan ZWEER VAN VIANEN is getrouwd, en dat hier door de goederen aan die van Vianen gekoomen zijn, in het Jaar 1330. Het kan zijn, dat zij zo niet de dogter, althans de zuster geweest is van dien GYSBREGT, van wien wij, op het Jaar 1317, gewaagd vinden, en door diens ontijdigen dood, aan de erffenis gekoomen is. Ten minste schijnt zij eene andere dan MARGRIETE UIT DEN GOOIE geweest te zijn, die Vrouwe van Hagestein was.

Nogthans is het waar, dat alle de Heerlijkheden uit den Gooie en van Hagestein, na deezer dood, aan ZWEDER VAN VIANENen HUBERT VAN SCHENKEL verkogt werden, ten regte Erfleene, door WILLEM DEN III, Graave van Holland, also Joncvrouwe Margrette uijtden Gooie van ons helt (zegt hij) uitenoomen dat Huis ten Gooie, ende dat Gerecht te Houten ende ten Goije, also alst Gijsbert ten Goije placht te houden, daar 't Huis voorsz. Van ons staet, welk Huis ende Gerechte Gijsbrecht voorsz. van ons houdt, en daar wij zelve die manschap af behouden wille. Dit zijn de woorden van zijn verlijbrief van ’t Jaar 1331, te vinden bij MATTH. de Jure Gladii, Cap. 12, p. 176. GYSBERT VAN GOOI stond, in het bovengemelde Jaar 1317, nog een jongeling zijnde, onder de Voogdij van JAN VAN KUILENBURG en NICOLAAS VAN KATS.

Bisschop GUIDO eischte hun rekening af, of afstand van de Voogdij; doch zij weigerden ’t een en ander te doen. De Bisschop, door de Hollanders ondersteund, belegerde voorts het Slot, dat zij bij verdrag moesten overgeeven. Maar in den zelfden nagt, als dit gebeurde, stierf de Bisschop zeer onverwagt. De uitgeweekene bezetting keerde straks te rug, overrompelde de Bisschoppelijken, en bemagtigde het Slot.

Men vermoed dat bij die gelegenheid de jonge Heer van ’t Gooi gesneuveld is; ten minsten dat JAN VAN KLUILENBURG toen de Voogdije over den Heer, of de Vrouwe van ’t Gooi wederom aanvaard, en er nooit rekenschap van gedaan heeft. Naderhand stelde wel Bisschop JAN VAN ARKEL zo veel vertrouwen in JAN VAN KUILENBURG en HENDRIK VAN VIANEN, dat hij hun, met nog vier anderen, toen hij ten tweedemaale buitenslands trok, de zorg over het Stigt aan beval; doch bij zijne wederkomst bevond hij, dat zij niet veel goeds verrigt hadden. Naderhand matigden zig die Heeren allen gezag in het Stigt aan. GYSBERT VAN VIANEN, HENDRIKSZOON, toen Heer van ’t Gooi, had zijns vaders plaats vervangen, en zig, nevens JAN VAN KUILENBURG, en anderen, tegen Bisschop JAN verbonden; zij stroopten daaglijks, uit het Slot ten Gooi, in het Stigt.

Dit had ten gevolge, dat de Bisschop, in het Jaar 1354, het Slot belegerde, innam en afbrak. Naderhand spanden GYSBERT, Heer van ’t Gooi, en JAN VAN KUILENBURG en anderen, wederom aan, Hertog WILLEM, Graaf van Holland, tusschen welken en den Bisschop, na ’t overgaan van ’t Huis te Nijveld, aan den Hertog, de vrede getroffen werd, op voorwaarde, dat elk in zijn voorig bezit zou hersteld worden, en GYSBERT VAN VIANEN het Huis te Gooi wederom zou mogen opbouwen; dit deed hij op de oude plaats.

Door de Stad Utrecht, en door het geld van eenige verzoende ballingen, tot omtrent 4000 pond, werd hij daar in ondersteund. Daar na, in het Jaar 1378, hield de Heer van ’t Gooi het eerst met Bisschop ARNOUD VAN HOORN, die, reeds tot Bisschop van Luik aangesteld, gaarne Bisschop van Utrecht tevens gebleeven was. Vervolgens ondersteunde hij zijnen broeder REINOUD VAN BREDERODE, die, door CLEMENS DE VII, tot Bisschop aangesteld was. Hij nam ook des Bisschops Tienden, en bragt die in ’t Gooi. Maar FLORIS VAN WEVELINKHOVEN, niettegcnstaande zijnen ouderdom, belegerde het Slot ten Gooi, en dwong, in het Jaar 1380, beide de broeders, hem voor Bisschop, en URBAAN DEN VI voor Paus te erkennen.

In ’t Jaar 1404 was HENDRIK, Heer van Vianen, ook Heer van 't Gooi. Eindelijk vind men, dat Heer JACOB VAN GAASBEEK, in het Jaar 1410, door WILLEM VAN BEIJEREN, Graaf van Holland, verlijd werd met het Huis ten Gooi, en ’t Geregt van Houten; welke daar na, met zijne andere goederen, wederom aan ’t Stigt gekoomen zijn: zodat ook ANTONIE, Bastaard van Bourgondien, in zijnen brief van overdragt en afstand van die nalaatenschap, aan den Bisschop in het Stigt, uitdrukkelijk melding maakt van ’t regt, dat hij zeide te hebben op Rheenen , Amerengen, Woudenberg, Driebergen, Zeist, Leersum, Kooten, Langbroek, Zoest, Gooi en Houten.



Historie van
’t Utrechts Bisdom, II. Deel, CORTGEEN, Chronijk; MATTH. Anales, de Jure; HEDA, enz.

< >