Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 25-01-2023

Rheenen

betekenis & definitie

RHEENEN, eene Stad in het Sticht van Utrecht, de derde in rang onder de stemhebbende Steden dier Provincie. Zij legt aan de regter zijde van den Rhijn, op eenen hoogen heuvel, aan de Geldersche grenzen, ruim een uur gaans beneden Wageningen.

Om haare verhevene ligging, heeft de Stad een verrukkelijk aanzien van buiten, vooral op eenigen afstand, aan de overzijde van den straks genoemden Stroom. Volgens 't gemeene gevoelen, heeft Rheenen zijnen naam ontleend aan den nabuurigen Rhijn. Naar ’t getuigenis der Oudheidkundigen, zou men ’t vroegst van Rheenen vinden gewag gemaakt in den Jaare 944. Vóór haare vereeniging met de Provincie, was de Stad eene afzonderlijke Heerlijkheid. Doch zij moet die hoedanigheid, reeds in ’t midden der Veertiende Eeuwe, verlooren hebben, alzo men verhaald vindt, dat zij, in den Jaare 1354, nevens de Geestlijkheid, de Edelen en de Stad Utrecht, in ’t maaken van een Bisschoppelijken Brief, gekend wierdt. Honderd jaaren daar naa wierdt Rheenen, onder de overige Stichtsche Steden, op eenen Dagvaart beschreeven.Aan de onlusten, welke het Gewest, geduurende de Zestiende Eeuwe en naderhand, beroerden, hadt Rheenen mede zijn aandeel. Hoewel meer dan eens met vijandlijke aanvallen gedreigd, doch telkens met den schrik vrij gekoomen, wierdt de Stad, In den Jaare 1527, een prooi der Gelderschen, door een ongelukkig zeldzaam toeval, ’t welk zich in deezervoege toedroeg. Zo wel onder de Stad als daar buiten was ’t eene bekende zaak, dat de Gelderschen iet vijandelijks in den zin hadden. In de nabuurschap der Stad woonde een oud en vermogend Landman, JAKOB TUK genaamd; hij was zeer gezien bij de Ingezeetenen. Voorziende wat ’er gebeuren zoude, en waanende binnen de Stad zijne veiligheid te zullen vinden, hadt hij, met zijn Vee en tilbaare have, zich derwaarts begeeven. Naa eenige dagen toevens, en toen de Vijand nog niet ten voorschijn kwam, verzogt hij aan de Regeeringe van Rheenen, nog twee wagens met hooi en stroo daar binnen te mogen haalen. ’t Geschiedde. Doch toen hij nu de Bergpoort wilde binnen rijden, waren de wagens zo hoog belast, dat zij bleeven steeken, en men dus de Poort, die, uit vreeze voor gevaar, altijd geslooten was, moest open laaten. Thans kwamen de Gelderschen, uit eene hinderlaage, ten voorschijn, en maakten zich meester van de Stad. Hertog KAREL van Gelder deedt ’er, ’s anderendaags, eene blijde intrede. Doch zijn volk vertoefde ’er niet langer, dan tot in de maand Julij des volgenden Jaare 1528. Achttien jaaren laater wierdt Keizer KAREL DE V, zo wel hier als elders in ’t Sticht, voor Waereldlijk Opperheer aangenomen. FREDERIK, Paltsgraaf aan den Rhijn, naa den slag bij Praag te hebben verlooren, en dus het Koninkrijk Boheemen, waar over hij tot Koning verkoozen was, moetende verlaaten, zogt, in den Jaare 1620, eene schuilplaats in de Nederlanden, als zijnde hij een Neef van Prinse MAURITS, die een Halfbroeder was van ’s Paltsgraaven Moeder. Naa bekoomene toezegging van een Jaargeld van ’s Lands Staaten, verkoos de ongelukkige FREDERIK Rheenen tot zijne verblijfplaats; hij woonde aldaar tot op zijnen dood, die in den Jaare 1632 voorviel. In den Jaare 1672 moest Rheenen al mede onder het geweld der Fransche wapenen bukken. Niets merkwaardigs levert zedert de Geschiedenis der Stad op, dan de beweeging, in den Jaare 1703, aldaar ontstaan, ter gelegenheid van de begeerte der Burgerije na verandering in de Regeering. Men verkreeg eenige punten; die, egter, naderhand, door ‘s Lands Staaten, wederom wierden ingetrokken en vernietigd.

Rheenen, welk, in den Jaare 1346, door JAN VAN ARKEL, Bisschop van Utrecht, op eigen kosten, met een steenen muur omringd wierdt, heeft tegenwoordig drie Poorten: de Bergpoort, de Westpoort en de Rhijnpoort. De twee eerstgenoemde poorten zijn van boven plat. De Schout der Stad plagt, van ouds, boven eene van dezelve zijne wooning te hebben; doch de Franschen, bij hunnen uittogt, in den Jaare 1673, deeden dezelve, nevens des Poortiers wooning boven de anderen, in de lucht springen. Door afkoop van eenige burgers, wierdt de Rhijnpoort voor dien ramp behoed.

Onder de Huizen der Stad, die op ruim tweehonderd begroot worden, vindt men weinige aanzienlijke gebouwen. Die eenige opmerking verdienen, zullen wij kortelijk melden. Het Stadshuis is een nieuw gebouw, van den Jaare 1732, vierkant, in den hedendaagschen smaak, met een Koepeltorentje gedekt. Men treedt ’er binnen, langs een deftigen opgang. Digt daar bij bouwde men toen met een eene Stads Waag; men hadt ’er, tot nog toe, geene gehad. Het zo genaamde Koningshuis, door den genoemden verdreeven Boheemschen Koning, op den grond, daar eertijds een Augustijner-Klooster stondt, gestigt, is een aanzienlijk gebouw. Het Staat een weinig binnenwaarts, zijnde door een Muur, die eene deftige Poort heeft, van den gemeenen weg afgescheiden. Het beslaat negen Raamen in de breedte.

— De Kerk is eene der oudsten van het gantsche Sticht; indien niet vroeger, moet zij althans in den aanvang der Elfde Eeuwe gebouwd zijn. Zij was van ouds aan de H. KUNERA gewijd, en plagt veel bezoeks te ontvangen, in de dagen des bijgeloofs, van lieden met een zeeren keel gekweld: zij waanden, op hunne gebeden, aldaar uitgestort, van dat ongemak te zullen geneezen worden. Fraaier Toren, dan bij deeze Kerk staat, ontmoet men zelden hier te Lande. Van eene zeer aanzienlijke hoogte, en allengskens dunner wordende, heeft hij drie Omgangen of Tranzen, en is ven boven gedekt met een zeskantig Koepeltorentje, waar uit een Lantaarn rijst, die eenen Windwijzer voert. In den Toren heeft men een kunstig Uurwerk, met slaande Klokken. Twee Leeraaren verrigten hier den predikdienst; als Leden van den Kerkeraad zijn hun toegevoegd vier Ouderlingen en even zo veele Diakenen. Men heeft te Rheenen nog eenige Geestlijke goederen, dienende tot onderhoud van eenige behoeftige burgers, welke hunne wooningen hebben ter wederzijde van het aloude Gasthuiskerkje, doch 't welk thans tot Godsdienstoeffeninge niet meer gebruikt wordt.

Omtrent de Regeering van Rheenen, bestaande uit Schout, twee Burgemeesteren, zeven Schepenen en acht Raaden, zullen wij alleenlijk aantekenen, dat de Schout, die, door den Stadhouder, voor zijn leeven wordt aangesteld, hier meer gezags oeffent, dan de Schout van eenige Stad. Niet alleen heeft hij zitting en de eerste stem in alle Vroedschaps-Vergaderingen, die hij, met Burgemeesteren, doet beleggen, maar Burgemeesteren mogen, buiten zijne toestemming, zelf geene Vergaderingen beleggen. Dit voorregt, van Keizer KAREL DEN V afkomstig, is naderhand door 's Lands Staaten bekragtigd.

Het planten van Tabak, waar toe het omliggende land zeer bekwaam is, nevens het bereiden en verzenden daar van, is eene der voornaamste bronnen van het bestaan der ingezeetenen. Daarenboven gaat ’er, in den naatijd, merkelijke handel in Boekweit om. De Vrijheid of het Regtsgebied der Stad is zeer uitgebreid, beslaande ruim zestienhonderd tweeëndertig Morgens schotbaar Land. Op eene hoogte buiten de Stad, ontmoet men den zo genaamden Konings tafel, onder zes hooge boomen. De meer gemelde verdreeven Koning FREDERIK plagt ’er, meermaalen, het middagmaal te houden, om het verrukkelijk gezigt, welk men van daar over de Stad, den

Rhijn en de Betuwe heeft. Het Wapen van Rheenen is een roode Burgt onder een zwarten Sleutel, op een veld van Zilver.

< >