SCHEPERS, (WILLEM BASTIAANSZOON) van geboorte een Rotterdammer, ijverig voorstander van het Huis van Oranje, geduurende de muitende beweegingen van het Jaar 1672, om welke te stooken, hij, meer dan eens, zo in ’t openbaar als in ’t geheim, de hand leende. Bekend zijn de oproerigheden, welke, in het gemelde jaar, te Rotterdam gepleegd wierden.
Onder de persoonen, welke zich opworpen, tot hoofden der burgerije, om uit naam van dezelve met de Regeering in onderhandeling te treeden, vinden wij WILLEM BASTIAANSZOON SCHEPERS genoemd. Nevens de overige, vervoegde hij zich, menigmaalen, ten Stadshuize, om aan mijne Heeren van de Wet, nu deeze, dan geene voorslagen te doen; allen, evenwel, daar heenen strekkende, om, staande het vermoeden van Franschgezindheid, onder welke eenige Regenten, bij de smalle Gemeente, lagen, de verheffing van Zijne Hoogheid Prinse WILLEM DEN III tot Stadhouder, te bewerken. 's Mans ijver bleef, zedert, niet onbeloond. Bij de buitengewoone verandering der Regeeringe, welke, nietlang daar naa, te Rotterdam, voorviel, las men ook zijnen naam op de Nominatie van nieuwe Vroedschappen, door de Burgerij, of wel door twaalf der voornaamsten uit dezelve, gemaakt, en vervolgens den Prinse overhandigd. Op hem viel, onder andere, de keuze van den Stadhouder.
Hoewel wij deswegen geen vast bescheid ontmoeten, zekerlijk zal SCHEPERS, reeds ten deezen tijde, den Staat ter Zee gediend hebben. Immers bekleedde hij, weinige jaaren laater, den post van Luitenant-Admiraal van Holland, en voerde, als zodanig, in den Jaare 1677, het bevel over de Vloot, welke, ter hulpe van de Deenen tegen de Zweeden, na de Oostzee wierdt gezonden. Niet onvoorspoedig slaagde hij op dien togt; als hebbende hij de hand geleend tot het bemagtigen of vernielen van drie der beste schepen van Zijne Zweedsche Majesteit. Eenen tweeden togt na het Noorden deedt de Luitenant-Admiraal SCHEPERS, in den Jaare 1683, als Bevelhebber van eene Vloot van vierentwintig Oorlogschepen. Hij verscheen met dezelve voor Gothenburg, doch vertoefde ’er slegts een korten tijd, zonder iet merkwaardigs te verrigten. In ’t wederkeeren na het Vaderland en terwijl hij het Gat van Texel bijkans bereikt hadt, bejegende hem een zwaare ramp. Hij wierdt beloopen van een zo geweldigen storm, dat zeven of acht van zijne schepen verongelukten, zommigen met verlies van al het volk, andere met behoud van weinige manschap.
In blaakende gunst moet SCHEPERS gestaan hebben bij den Stadhouder WILLEM DEN III, en deeze in hem zeer groot vertrouwen gesteld hebben. Dit mogen wij besluiten uit de eere, hem aangedaan, bij ’s Prinsen overtogt, in den Jaare 1688, na Engeland, om de Kroon van Groot-Britannie te aanvaarden. Nevens den Vice-Admiraal Graave VAN STYRUM, tradt hij, met Zijne Hoogheid, aan boord van het Fregat, ’t welk, onder bevel van den Kapitein VAN ESCH, den Prins zoude overvoeren. Sedert ontmoeten wij, wegens den Luitenant-Admiraal, in deeze hoedanigheid of anderzins, geen gewag: want het is bij ons twijfelagtig, of de Heer SCHEPERS, in den Jaare 1690 vermeld, als door de Regeering te werk gesteld, om te Rotterdam eenen oproer tot bedaaren te brengen, voor het onderwerp van dit Artikel, dan voor eenen anderen Persoon van dien naam, moet gehouden worden.
Zie J. WAGENAAR, Vaderl. Historie.