SCHERMER, (Groot) ook wel Zuid-Schermer genaamd, een Ban of Ambagtsheerlijkheid, nevens een Dorp, in het gedeelte van Noordholland, het Baljuwschap van de Nieuwburgen geheeten. Het een en ander legt buiten de Bedijkte Schermer, deels ten Noorden, deels ten Westen aan dezelve.
De uitgestrektheid der Heerlijkheid wordt op weinig minder dan vierhonderd tweeëntwintig Morgens Lands begroot, die Verponding betaalen. In bloei en welvaart is deeze Landstreek, van tijd tot tijd, aanmerkelijk verminderd. Immers dit schijnen wij, met grond, te mogen afleiden uit het verminderde getal van huizen, wier getal, voor het midden der jongstverloopene Eeuwe, tweehonderd vijfenvijftig bedroeg; doch die, naa een tijdverloop van ruim honderd jaaren, op honderd vierendertig gedund waren. Even als de meeste Dorpen, in deezen oord, is Groot-Schermer in de lengte gebouwd, en beslaat eenen streek van tusschen de vier en vijfhonderd Roeden. De meeste huizen zijn oud; doch de Kerk, als zijnde gebouwd ten tijde van den welvaarenden staat der Plaatze, draagt, in haare grootte, de kenmerken van het voormaalige meerder getal van Ledemaaten. De Predikant, welke deeze Kerk bedient, verrigt ook het gewijde dienstwerk te Driehuizen, eene Buurt, met Groot-Schermer vereenigd, en daar aan onderhoorig. De Regenten van beide Plaatzen zijn hunne eigen Ambagtsheeren; als hebbende dezelve, in den Jaare 1730, voor eene somme van achtduizend Guldens, de Ambagtsheerlijkheid gekogt.