Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

CASTRICUM, Kastricum

betekenis & definitie

ook Castercum, van ouds Casterchem, Castichem genaamd, een Dorp en Heerlijkheid in Holland, onder Kennemerland behoorende. Het Land, tusschen Egmond en Castricum, is, gelyk men wil, het laagste van gantsch Holland. Toen, in voorige tijden, de felle stormen de zee over de dijken joegen, plagten deze landen meest altijd onder water te geraaken.

Kort vóór het jaar 1100 ontstond ’er een geweldige haat, tusschen die van Egmond en Castricum, bij de volgende gelegenheid. De Egmonders maakten een zeer zwaaren dijk, om dat hunne landen laager dan anderen lagen; waarom ze, en niet zonder grond, voor een geheele overdrooming vreesden.De zee, door dien dijk geschut, overstroomde, in den volgenden winter, al het Land van Castricum, spoelende veele huizen om verre. De inwooners, hier over woedende tegen die van Egmond, vernielden den dijk; doch de wind, die het water afkaatste, verschoonde daardoor de Egmonders; ‘t welk de Monniken aldaar voor een mirakel uitbazuinden; de eer daarvan schreeven zij toe aan de beenderen van ST. ADELBERT. Kort daarna werd de dijk hermaakt, en ADELBERT, Abt van Egmond, deed eene graft graaven, om de kracht der golven daardoor te breeken en aftekeeren. Dit al weder tot nadeel van die van Castricum uitvallende, welke toen vrij sterk in magt en rijkdom waren, deden ze een uitval, met een deel gewapend volk, om den Abt daarin te verhinderen; die ook, op hunne aankomst, met de zijnen de vlucht nam. Eenigen, echter, geraakten in handen van de Castricummers, welke het met den dood moesten bekoopen. Het einde van dezen twist vindt men niet gemeld.

Dit Dorp, benevens de Heerlijkheid, is mede, in oude tijden, vermaard geworden, door één der Heeren daarvan, BRUIJN genaamd, die, ten tijde van FLORIS DEN VETTEN, met een groot aantal van den Hollandschen Adel, door de Friezen is verslagen geworden, om of nabij het Dorp Schoorl. Onder de giftbrieven der Hollandsche Graaven vindt men ’er één, waarbij Graaf DIRK DE VIJFDE, in het jaar duizend drie-en-tagtig, de gift van eenige goederen, onder Casterkum gelegen, door zijnen grootvader ARNOUT aan de Abdij van Egmond geschonken, bevestigt. MELIS STOKE verhaalt ons ook, dat SIVAART, zoon van Graaf ARNOUT, eerste Heer VAN BREDERODE, eene dochter van deze plaats trouwde.

Wat betreft de gelegenheid van Castricum, het paalt, met deszelfs Ambacht, ten noorden aan Bakkum, ten oosten aan Limmen en Uitgeest, ten zuiden aan Heemskerk, en ten westen, met de duinen, aan de Noordzee. De grootte des Dorps is afteleiden uit het getal der huizen, dat, in den jaare 1749, bevonden werd te zijn honderd en negen, en den molen. De Kerk geeft haare oudheid te kennen door het jaartal, boven den ingang geplaats, zijnde 1219. Deze wordt bediend door één Predikant, die onder de Klassis van Haarlem behoort. Doch de Roomschgezinden maaken ’er verre de meeste bewooners uit.

Castricum en Heemskerk zijn langen tijd onder één Heer vereenigd geweest, zo in het geslacht van HEEMSKERK, als in dat van ASSENDELFT en RENESSE, tot dat het, door koop, is overgegaan aan den Burgemeesterlijken stam van GEELVINK, waaraan het als nog behoort. De Heer heeft het recht van aanstelling van een Schout, vijf Schepenen en een Secretaris. Nabij dit Dorp ziet men de schraale overblijfzels van het huis Kroonenburg, mede Castricum genaamd.

< >