Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

DIRK DE VIJFDE

betekenis & definitie

Zevende Graaf van Holland, was de zoon van FLORIS DEN EERSTEN en van GEERTRUID VAN SAXEN, door FLORIS, bij zijn overlijden, in het jaar 1061, weduwe gelaten, met drie onmondige kinderen: dezen waren DIRK, en twee dochters, BERTHA en MACHTELD genaamd. GEERTRUID aanvaardde de voogdij over haaren zoon.

Van haar getuigen de Schrijvers, dat zij was eene vrouw, begaafd met een manlijk verstand, moed en dapperheid; alle ’t welk haar zeer wel te passe kwam.ROBBERT, zoon van BOUDEWIJN DEN VIERDEN, Graaf van Vlaanderen, broeder van BOUDEWIJN DEN ZESDEN, zig van het Graafschap Vlaanderen ziende uitgesloten, wierp, om aan eenig bestier te geraaken, het oog op Holland; hij meende dat eene vrouw het regt van haaren onmondigen zoon niet zou konnen staande houden. Eens en andermaal viel hij haar, met een magtig leger, aan; doch moest telkens, met schade, terug wijken. Geleerd hebbende, dat zij niet klein moest geacht worden, weigerde hij verder eenen openbaaren veldslag, maar stelde al zijn vermogen te werk, om, door schermutzelingen en verwoestingen, de magt der Hollanderen te verkleinen.

De Staaten van Holland, (indien men, in dien tijd, hun reeds dien naam geeven mag) of wel de Edelen, die, mijns bedunkens, toen het voornaamste lid van Staat uitmaakten, om het verderf van Land en Volk te verhoeden, raadden Vrouw GEERTRUID tot een tweede huwelijk, met ROBBERT. Zij beiden daar aan het oor leenende, werd het huwelijk voltrokken. Van dien tijd af aan, droeg hij den naam van ROBBERT DE VRIES; niet, om dat hij Friesland overwonnen had, maar om dat, zo als wij meermaal gezien hebben, genoegzaam geheel Holland toen Friesland genaamd werd, en hij, als Man van GEERTRUID, de voogdij over DIRK DEN VIJFDEN aanvaardde.

Kennelijk is het, dat Holland, ten dien tijde, bepaald was binnen dat gedeelte, dat nu Zuidholland genaamd wordt; draagende het overige den naam van Friesland. Laat ons zien, wat de Vlaamsche Chronijken van dit huwelijk gezegd hebben.

MEIJERUS spreekt ’er aldus van: In het jaar 1063 werd te Oudenaarden, door Boudewijn den Godvrugtigen, de vergaderinge bijeen geroepen; daar werd het huwelijk tusschen Robbert, zijn jongste zoon, en Geertruid, weduwe van Floris, Graave van Holland, voltrokken, ook werd Robbert, ter begeerte van de Hollandsche Gezanten, als Gouverneur over Holland aangesteld, en als Voogd over de kinderen van Floris aangenomen: tot zijn erfdeel werden hem toegevoegd, vijf Zeeuwsche Eilanden, als: Walcheren, Schouwen, Zuidbeveland, Noorbeveland en Borsselen, en daarbij het Land van Aalst met de vier Ambachten, waarop zijn vader hem deed zweeren, dat hij zig daar mede te vrede zou houden, zonder zijn broeder ooit te verongelijken; welke voorzorge hoogst nodig was, wijl Robbert een stout en onverzaagt man was, zeer begeerig tot heerschappij en geneigd tot den oorlog; zijn broeder daarentegen was stil, vreedzaam en godsdienstig. Robbert trok met zijn Bruid naar Holland; na het eindigen van den oorlog, deed hij de Friezen den oorlog aan, en bragt een deel van hun Land, onder zijne magt; vanwaar hij den naam van de Vries kreeg.

Het laatste hebben wij reeds ontkend. Niet alleen deze ROBBERT, die zig dus in het bewind gedrongen had, maar ook WILLEM, Bisschop van Utrecht, meende den tijd van minderjaarigheid van DIRK DEN VIJFDEN een schoone gelegenheid te zijn, om wederom te bekomen, ’t geen diens voorzaaten het Sticht ontnomen hadden. Ten Keizerlijken Hove wist hij te bewerken, dat het Graafschap Holland en de Abdij van Egmond hem geschonken werden. Bovendien verbond WILLEM zig met GODEVAARD, Hertog van Lotharingen, van wegen zijn lichaamsgestel, bijgenaamd met den Bult.

In ’t jaar 1071 vielen deze beiden in Holland. ROBBERT trok hun tegen. Het kwam tot eenen openbaaren veldslag. ROBBERT, de nederlaag bekoomende, moest de vlugt neemen. Daarbij sneuvelde een groote menigte Hollanders. GODEVAART overmeesterde een groot deel van Friesland. De Bisschop bezette alle de Hollandsche Steden, en begon de bouwing van ’t Kasteel te Ysselmonde. Om dezen voorspoed des overwinnaars, moesten ROBBERT en GEERTRUI, met haare kinderen, het land ruimen. GODEVAART de Geweldenaar aanvaardde het Graaflijke bewind; doch het duurde niet lang. Want hij werd, in ’t jaar 1075, door eenen GIJSELBERT, dienaar van den onmondigen DIRK, te Delft, op het geheim gemak zittende, of, zo als anderen (schoon met minder schijn van waarheid) zeggen, te Antwerpen gedood, door een steek, hem van onderen in ’t lichaam toegebragt.

Veelen houden DIRK DEN VIJFDEN voor den Tienden Graaf van Holland. Zij maken de rekening aldus: FLORIS DE EERSTE, de VI; Vrouw GEERTRUID, de VII; ROBBERT DE VRIES, de VIII; GODEVAART MET DE BULT, de IX; DIRK DE VIJFDE, de X. Doch GEERTRUID en ROBBERT waaren alleenlijk Voogden, en GODEVAART was een Geweldenaar. Zodat men, zo als ook MELIS STOKE gedaan heeft, DIRK als den VII moet aanmerken; te meer, daar GODEVAART het Graafschap slegts als Leen van den Bisschop ontvangen had. Dus moeten dan ook de bedrijven van GEERTRUID, ROBBERT en GODEVAART, op hunne bijzondere Artikelen, gezogt, en hier alleen gesproken worden van het geene DIRK DEN VIJFDEN betreft.

Kort na den dood van GODEVAART stierf Bisschop WILI.EM, en werd opgevolgd door Bisschop KOENRAAD. DIRK, zig, als vlugteling, in Vlaanderen bevindende, trok alle zijne medevlugtelingen, zo Hollanders als Zeeuwen, aldaar bijeen, vermeerderde die door een menigte Vlaamsche Boogschutters, die in dienst van ROBBERT stonden, en viel daarmede in Holland. Te Ysselmonde komende, werden des Bisschops knegten door hem geslagen; waarop de Bisschop genoodzaakt was, afstand van Holland te doen. DIRK deed daarop het Kasteel slegten, en herstelde zig, met hulpe van zijnen Stiefvader, in zijne bezittingen.

De Oude Hollandsche Chronijk zegt, dat hij, met eer en gejuisch, als Erfheer van Holland en Zeeland gehuldigd werd, maar dat de Friezen weigerden, hem te erkennen, en vrij wilden blijven. Waarop hij, met een magtig leger, tegen hun optrok, op eenen tijd dat hun land en water, door de gestrenge vorst, met ijs bevloerd was; dat hij, zig daarvan bedienende, in Friesland trok, veelen van de Landzaaten doodde, en eene menigte Steden en Sloten verbrandde; dat hij daarna, Stavoren bemagtigd hebbende, als Heer van Friesland erkend werd, hebbende hun land tot aan de Lauwers toe verwoest. Breeder geeven dit laatere Schrijvers op. Doch SCRIVERIUS, die veel geloof verdient, zegt, dat dit alles bij geene oude Schrijvers te vinden is, maar dat hij het alleen gevonden heeft in een oud geschreeven Chronijkje, ’t welk toen bijna honderd vijftig jaaren oud was, en door JAN GERBRANDSZ VAN LEIDEN schijnt gevolgd te zijn, zo als deze wederom gevolgd is door HEDA, BARLANDUS, R. SNOIJ en meer anderen.

Zo dat (zegt hij) deze vertellinge, dewijl ze nergens gevonden word, van ouden gelijkheid, mij te recht verdagt is en doet vreezen, dat het al versiert zal zijn, al hoewel ook U. Emmius dezen oorlog in zijn Friesche Historie verhaald, maar niet zo breed als onze Historieschrijvers, die elk, hoe geleerd zij zijn, dikwils mistastten. De vraag is, of het niet ten hoogsten ongeloofbaar zij, zo als het verhaal luidt, dat, op éénen dag, door de Hollanders, op het ys, in twee gevechten, verslagen zouden zijn, op den eersten dag, meer dan 40,000, en op den tweeden dag, 60,000 Friezen, zo als het Goudsche Chronijkje zegt, daar de Oude Hollandsche Chronijk en BARLANDUS maar 4000 en 6000 stellen. Voeg ’er bij, dat noch M. STOKE, noch de Chronijk van de Abdij van Egmond, geen het minste gewag van dezen Frieschen oorlog maaken. Deze beiden, integendeel, zeggen, dat Graaf DIRK DE VIJFDE, na dat hij zijn land heroverd had, nog vijftien jaar in vrede leefde; schoon dezelfde misslag van M. STOKE, in DIRK DEN VIERDEN aangewezen, ook bij DEN VIJFDEN plaats zou kunnen hebben.

De kundige en naauwkeurige VOSSIUS spreekt, echter, mede niet van dezen oorlog, noch van de nederlaag der Friezen. FOEKE SJOERDS, in zijne Friesche jaarboeken, bekent rondborstig, geene vrijheid te hebben, de onderwerping van zijne Landgenoten te ontkennen, en stemt meer dan eens toe, dat DIRK DE VIJFDE, in Friesland, zo geweldig huis hield, als of hij de gantsche natie der Friezen wilde te onder brengen. Doch hij toont tevens duidelijk aan, dat hij niet lang genot van deze overheersching had.

Laat ons met het verbaal van VOSSIUS, op het voetspoor van HALMA, voortgaan, en dan naderhand de waarheid in een klaarder daglicht stellen. VOSSIUS dan zegt, van dit voorval: Egbert van Saxen, wiens moeije Graave Diederik ter gemalinne had, zogt bij hem (namelijk bij Dirk) hulpe tegen de Keizer. Diederik weigerde het; Egbert daarover vergramt, mogelij door de Friezen in zijn gramschap aangespoort, maakte zig gereed om tegen Diederik te oorlogen; hij nam heel Oostergo en Westergo in, gelijk ook heel Friesland tot aan de Zuiderzee, zonder dat de Graaf 'er iets tegen deed. Immers (zegt hij, ik vinde het in de Jaarboeken niet, dat hij hem tegen getrokken is; de Keizer kwalijk te vreden, dat het Saxische gebied daardoor zo veel te grooter geworden was, schonk den Bisschop Koenraad te Utrecht, al het land, dat door den Sax in Friesland ingenomen was: zeker een schraale gift, van iets dat in de magt van een ander was, en met het staal in de vuist hem moest ontweldigt worden, (en wat meer is) deze gifte werd drie jaaren daarna als onherroepelijk bevestigd.

Wij hebben boven (zegt HALMA, ten vervolge) aangeroerd, dat deze DIRK allereerst den tijtel van Graave van Holland had aangenomen; en hierbij zullen wij, het geen boven daarvan niet gemeld is, bijbrengen uit SCRIVERIUS. Hij zegt: deze Graaf Diederik is de eerste geweest, die zig deed noemen Graave van Hollandt, daar zijne voorzaaten maar alleen den naam van Graaven droegen, zonder de plaats of graaflijkheid daar bij te voegen. Dergelijk gebruik was 'er ook bij den Adel van dien tijd, die in hunne ondertekeningen alleen de naamen, en geene bijnaamen, gewoon waren te schrijven. Ook getuigt BUCHELIUS, geen ouder Handvest, met den tijtel van Graave van Holland, gezien te hebben, dan een, onder de oude papieren van St. Marie te Utrecht, van DIRK DEN ZEVENDEN, in het jaar 1194. Maar bovengemelde SCRIVERIUS meld van een ouder Handvest van KOENRAAD, Bischop van Utrecht, rakende de begiftiging van St. Jans Kerk, met den Tol in Smitshuizen, en beroept zig, als getuige, op DIRK DEN VIJFDEN, gedagtekend Ao. 1085. Nog (zegt hij; is ’er een brief voor handen van DIRK DEN VIJFDEN, van het jaar 1033, waarin hij de gifte aan de Abdij van Egmond bevestigt, beginnende aldus:

In nomine Sancte & individae Trinitatis. Ego Theodricus, Dei gratia Hollandiensium Comes.

Doch ’er zijn ’er, die dit geschrift voor onecht verklaaren.

Laat ons, om de zaaken iets duidelijker voortestellen, een korte herhaaling doen van het voorgaande; beginnende met den aanvang der regeering van DIRK DEN VIJFDEN. De Hollanders, altoos afkeerig van het bestier van vreemdelingen, moesten, noodzaaklijk, den vlugtenden jongeling een goed en genegen hart toedragen; te meer, daar het Slot te Ysselmonde, gebouwd door Bisschop WILLEM, hun dwars in den weg lag. Hier te lande, zo wel als in Vlaanderen, oordeelde men, dat het gantsche herstel van zaaken aan de bemagtiging daarvan hing. Dan hier toe was eene welbemande vloot nodig. ROBBERT DE VRIES, gebrek aan schepen hebbende, verzogt om dezelve aan WILLEM VAN NORMANDIJË, Koning van Engeland, die de zuster van ROBBERT in huwelijk had. Dezen aan het verzoek voldaan hebbende, zeilde DIRK DE VIJFDE, daarmede, naar de Maas of Merwe, met groote begeerte om zig in het bewind te zien.

Aan den mond der riviere ontmoette hij de Bisschoppelijke schepen, die hem den doortogt zogten te beletten. Haast raakten de wederzijdsche vlooten aan elkanderen. Lang en hevig werd ’er gevogten, niet zonder zwaar verlies aan wederzijden. Eindelijk verklaarde zig de overwinning voor Graave DIRK.

De Bisschoppelijke schepen verjaagd of vernield zijnde, ontscheepte de Graaf een gedeelte zijner manschap, ter belegering van het Slot, waar binnen zig de Bisschop, met eene talrijke bezetting, bevond. De magt, die DIRK DE VIJFDE bijeen had, werd versterkt door de Hollanders. Te samen bestormden zij den Voorburg, zo hevig, dat ze geheel ter nederstortte. De belegeraars wierpen zulke zwaare steenen uit hunne Blijden, tegen de Torens van het Slot, dat de een na den anderen vernield of zwaar beschadigd werd. Niemand der belegerden durfde zig op de borstweering vertoonen, of hij werd door de Vlaamsche Boogschutters gedood of naar binnen gedreeven.

Eindelijk werd de brand in het Slot geschoten, door middel van brandende spietzen. De vlam woedde zo hevig, dat ’er geen blusschen aan was; het welk, natuurlijker wijze, die van binnen in de grootste verlegenheid moest brengen. Reeds zestien dagen had het beleg geduurd, toen Bisschop KOENRAAD, geenen kans meer ziende, besloot, het Slot, op voorwaarden, overtegeeven; naamlijk, dat hem en de zijnen de vrije uittogt naar Utrecht zou gegund worden. Sommigen verhaalen, dat KOENRAAD, in een uitval, gewond en gevangen werd; dan de meesten maaken daarvan geen gewag. Graaf DIRK deed, van zijnen kant, den Bisschop belooven, hem in het vredig bezit van Holland te zullen laaten. Nadat die belofte gedaan en het Slot ontruimd was, liet DIRK hem en de zijnen, ongemoeid, naar Utrecht keeren; waarna hij het zelve, ten grond toe, deed slegten.

Weinig tijds daarna, nadat DIRK zig dus in zijn bezit hersteld zag, begaf hij zig in huwelijk, met OTHILDA, dogter van Hertog HERMAN van Saxen, bezat daarna, volgens de geloofwaardigste Schrijvers, het land, vijftien jaaren, in vollen vrede, en overleed den 17den van de maand Mei des jaars 1091. Van hem is nog een giftbrief voorhanden, ten behoeve van de Abdij van Egmond, van den 26sten Julij des jaars 1083, gegeeven te Vlaardingen, waarbij Graaf DIRK DE VIJFDE alle voorheen gedaane giften zijner voorvaderen bevestigde. In het hooft daar van noemt hij zig, DIRK, DOOR GODS GENADE, GRAAF DER HOLLANDEREN. Hem volgde, in ’t bemind, zijn zoon FLORIS DE TWEEDE, bijgenaamd de Vette.

Zie de Schrijvers, bij de voorigen gemeld.

< >