Baron van, Heer van Rozendaal, tot Harsloo, eenige Zoon van den Baron VAN ARNHEM en van THEODORA van Wassenaer van Duivenvoorden, werd den 1sten Maij 1636 geboren, in ’s Hage, alwaar de oude Baron, wegens de Provintie Gelderland, ter vergadering van de Hoog Mog. Heeren Staaten Generaal, afgevaardigd was.
Geduurende een tienjaarig verblijf in 's Hage, werd hij aldaar opgevoed; waar na hij, met zijne hoog aanzienlijke Ouders, naar Gelderland vertrok, en eerst te Arnhem, daarna bij een Predikant te Zoest, later te Wageningen, daarna te Deventer, en eindelijk te Leiden, alle de oeffeningen en wetenschappen, een Heer van zijn geboorte voegende, voltrok. Naauwlijks den ouderdom van 22 jaaren bereikt hebbende, werd hij, uit aanmerking zijner aanzienlijke geboorte, beschreven in de Ridderschap van de Veluwe. Negen jaaren daarna, 1667, begaf hij zig in den Echt, met zijn volle Nicht ANNA MAGRETA VAN ARNHEM, Erfdochter van de vrije Heerlijkheid Roozendaal; zij was geboren den 12den December 1636, uit ROBBERT VAN ARNHEM, Landdrost van de Veluwe, Broeder van onzen Heere JAN’S Vader.Den 11den Maij 1674, werd Heer JAN, als een van de Ridderschap, ordinaris Gedeputeerde van ’t Kwartier van de Veluwe; den 11den Februarij 1675, Richter der Stad Arnhem; en den 9den Februarij 1684, stelde Prins WILLEM DE III hem aan, als Extraordinaris Raadsheer van het Ed. Mogende Hof des Furstendoms Gelre, en Graafschaps Zutphen. De genegenheid van gemelden Prinse en deszelfs Koninglijke Gemalinne, voor den Heer van Roozendaal, ging zo verre, dat die beide hooge Personaadjen zig menigmaal bij hem verlustigd hebben. De Heer van Rozendaal en zijne Gemalin verzelden het Vorstelijke paar, op hunnen togt naar Engeland.
Geen minder gunst en liefde genoot hij van de Arnhemsche Burgerije, die ’s Mans deugden van nabij kende. Meergemelde Vorst verhief den Baron, in ’t jaar 1701, tot Landdrost van de Veluwe. Niet zonder smert vernam hij dus, in het volgende jaar, ’s Konings dood; en met ontzetting, de gevolgen van dien, in Gelderland, en inzonderheid te Arnhem, alwaar men, op gronden van recht en vrijheids herstelling, volgens eene nieuwe keur, uit de Gemeenslieden, twaalf Stads Regenten verkoos, laatende daar onder hem, benevens vijf van de Oude Magistraat; doch de Heer van Roozendaal, en de vijf andere Heeren, bleeven standvastig die verkiezing afkeuren, en de aanvaarding weigeren. Wanneer, in het jaar 1707, wederom eenige Heeren voorbij werden gegaan, weigerde de Heer van Roozendaal, opnieuw, aantekomen, en volhardde daar in tot aan zijnen dood, die hem, op den 12den December van het jaar 1717, naar de Eeuwigheid deed overgaan.
Hoe beslommerd deeze groote Man ook ware met de gewigtigste Ampten van den Staat, oeffende hij zig, echter, in de fraaije Wetenschappen. Hij bezat een uitgebreide kennis van de Landmeet- en Bouw-kunde, maar nog volkomener van den waren Godsdienst; ook beoeffende hij de Dichtkunde, waar van zijne uitgegeevene schriften ten bewijze strekken; als daar zijn: Jezus in het Lichaam zijns Vleesch; Verhandeling over deszelfs Kruisbloed, in 4to 1634. Gedachten en Gedichten, Geestelijk en Zedelijk; 's Menschen leven afgebeeld, en vergeleken bij een Schip, mede in 4to 1707. Order en Regel voor 't Menschelijke Leven, naar het voorbeeld der gezonde woorden, en naar de Leere der waarheid, die naar de Godzaligheid is, in 8vo 1715.
Deeze JOHAN VAN ROOZENDAAL was het laatste manlijk oir van dit aanzienlijk geslacht; zijnde hij, zonder Kinderen na te laaten, overleeden, en in de Kerk van Velp, volgens zijn verzoek, zonder eenige pracht begraaven. Hij had begeerd te leggen op de plaats, alwaar hem, in het jaar 1704, in den twist tusschen de Ridderschap en Steden, benevens KASIJN VAN DER HEL, de schande aangedaan was, van ’er uitgeligt, gevanglijk naar Arnhem gevoerd, en daar zo lang gehouden te worden, tot zij beiden door het Hof, waar van zij Raaden waren, geslaakt werden. En gelijk wij reeds zeiden, weigerde hij met reden, zig te mengen in de twisten, over de Magistraatsbestelling, die van het jaar 1702 tot 1707, in Gelderland plaats hadden, en waar van wij, op het Art. GELDERLAND, verslag doen zullen. ’s Mans Afbeelding plaatst men onder de Nederlandsche Dichters.