Stadhouder van den Aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk (door huwelijk van Maria, eenige Erfdochter van Karel den Strijdbaaren, naderhand Roomsch Keizer, Heer van Gelderland, Zutphen enz.) had, omtrent het jaar 1497, groote moeilijkheden met die van Wageningen, die noch van deezen Adolph, noch ook van Maximiliaan (na den dood zijner gemalinne Maria, Voogd over hunnen onmondigen Zoon Philips, Heer over de Nederlandsche Provintien, naderhand door zijn huwelijk Koning van Spanje) eenig werk maakte, vermits zij hunnen eigen Heere Karel van Egmond groote genegenheid toedroegen.
Wij hebben, onder Adolph van Gelder, Vader van deezen Karel, gezien, hoe, om zijn slegt gedrag, deszelfs Vader Arnold of Arnoud zijne Staaten aan den Bourgondiër had verkocht. Hoewel Adolph dit niet had konnen weeren, behield bijkans gantsch Gelderland en Zutphen zijne liefde voor Karel; naa veele moeilijkheden, werd hij aldaar door ondersteuninge van eenige Fransche benden, met veel gejuich ontvangen, en vondt weinig tegenstand, dan voor Buuren, Leerdam, Goch en Wachtendonk. Die van Arnhem deeden Adolph van Nassau, als Stadhouder van Maximiliaan over Gelderland, weeten, dat zij den Eed aan hunnen Erfheer KAREL hadden afgelegd, gelijk zij voorheen aan zijnen Vader Adolf gedaan hadden; en dat de Eed, aan Maximiliaan gedaan, hun door dwang afgeperst, en dus van geene waarde was. Adolph van Nassau kon, derhalven, weinig nut van zijn Gouverneurschap trekken, of Maximiliaan dienst doen. Zie breder ‘t Art. KAREL VAN EGMOND.
Zie HALMA, en de daar bij aangehaald PONT. Gelderl. Geschied. II. Deel, fol. 292, 293.