Zoon van Graaf Jan van Nassau Catzenellebogen, Vianden, enz. de tweede Zoon van Graaf Jan van Dillenburg, gewonnen bij zijne eerste Gemalinne Isabella van Luchtenberg, nam, in het jaar 1608, in dienst der Staaten, den last op zig, om de Brandschattingen of Contributien in ‘t land van Luxemburg, die zeer traag werden opgebragt, in te vorderen. Hij trok, den 7 November, uit Nijmegen, met 350 Ruiters.
In het wederkeeren eenen goeden buit behaald hebbende ontmoetten hem, op den weg, 60 vijandelijke Soldaaten, uit Rhijnberk, die hij wel gevangen nam, doch tot zijn ongeluk weder losliet, op ‘t woord des Stadvoogds van Meurs.Deeze in hunne bezetting te Rhijnberk wedergekeerd, gaven den Gouverneur te kennen, dat Graaf Adolph van Nassau niet sterker dan 150 of 160 man, en zeer vermoeid en afgereden was; dat hij voorgenomen had, te venagten in de dorpen Finum en Wanum, beneden Zante: op dit berigt besloot de Spaansche Gouverneur, hem bij nagt te overvallen. Hij zond Stanly, Zoon van den Engelschen Colonel Stanly, (die voorheen, ten tijde van Leijcester, Deventer aan de Spanjaarden verraderlijk had overgegeeven) met 768 man zijner bezettinge, zo Engelschen als Spanjaarden, Walen en Duitschers, daar zig veele Officiers, nevens eenige na buit vlammende Burgers, om dien aanslag te volvoeren, bijvoegden.
Des avonds omtrent tien uuren, trokken zij uit Rhijnberk, en kwamen, in den morgenstond, aan ‘t gemelde Dorp; zij vonden geene wacht, en vielen aan met een geweldig geschreeuw en geraas. De Staatsche Ruiters, zig verrast ziende, redden zig met de vlugt, zo zij best konden. Eenige van hun werden gevangen, en 40 of 50 paarden buit gemaakt. Zij, die in het andere dorp waren, door ’t schieten gewekt, moesten, op bevel van Adolph, terstond opzitten, om hunne makkers te hulpe te koomen. De gevluchten berichtten hun, dat de Spaanschen niet meer dan 300 man te voet sterk waren; waarop Adolph besloot, hen zelfs in het Dorp aantetasten; doch terwijl hij derwaarts trok, zag hij, dat zij in goede order op hem afkwamen, met voorneemen om hem ook te overrompelen. Graaf Adolph beval hierop, dat zijne Ruiters met lange Roers zouden afzitten, en onder bevel van den Ritmeester Croonenberg op den vijand los gaan; want deeze was door het kwaad berigt misleid, aangezien de Graaf 350 man, in plaats van 150, bij zig had.
Zij begaven zig, intusschen, op het ruime veld, buiten het Dorp, ‘t welk aan de eene zijde, met een Sloot, en aan den anderen kant met een hage omgeven was, waar door het ongenaakbaar lag. De Spaanschen schooten hevig, dog met weinig vrugt. Graaf Adolph zocht een doortogt, en vond dien eindelijk, dog zo eng, dat ’er niet meer dan één paard te gelijk door kon. Hij nu eenige Ruiters gelast hebbende, deezen weg te neemen, om de Spaanschen te naderen, vond nog eene andere opening van gelijke wijdte, als de voorige. Hij drong evenwel de allereerste daar door; en zo haast hij van 30 van de zijnen gevolgd werd, onderstond hij, daar mede op de vijanden los te gaan, zonder naar andere te wagten. Zijnen hoed in de oogen getrokken hebbende, moedigde hij hun aan, gaf zijn paerd de spooren, en viel op de Spaanschen in: draaijende zig geduurig naar de regter hand, om hun den weg naar ‘t Kerkhof aftesnijden. Dus alleen vooruit zijnde, loste hij zijn pistool op den vijand, wierp het weg, nam zijn degen in de flinker, en zijn tweede pistool in de rechterhand; keerde, naa ‘t afschieten, weder naar de zijnen, en beval hun, den vijand ook zo te bejegenen.
Hier op reed hij andermaal vooruit, en de vijanden, aan den eenen kant, niet wel geslooten ziende, brak hij alleen bij dezelve door, en geraakte gantsch buiten ‘t gezigt van de zijnen door den geweldigen rook van het schieten der Spaanschen. Dus bevond hij zig in ‘t midden der Spanjaarden, en deed hun zo veel afbreuk als mogelijk was; maar door de menigte omringd, en van alle kanten met pieken en rappieren besprongen, gestoken en gehouwen, ontving hij, als zijnde ongeharnast, eene menigte doodelijke wonden, waar door zijne krachten vervielen. Terwijl hij dus ter regter zijde van zijn paerd overzeeg, ontving hij nog eenen houw over het hoofd, van ‘t eene oor tot het ander, met een steek onder ‘t flinker schouderblad. Zijn hart bleef onverzaagd. Hij sprak geen woord, noch gaf eenige blijken, den grootste heldenmoed onwaardig.
Intusschen werden de Spaanschen, van de aankomende Staatsche Ruiters, van agteren en vooren, met groot geweld aangetast, met hun eigen spiezen gedwongen, naar den gedagten Sloot te wijken. Onze Held, in ‘t midden van hun, viel, door ‘t struikelen van zijn Paard, in dezelve, door welken val hij, aan den wang, zeer gekwetst werd. Zekere Ruiter, Walraven genaamd, te vooren van de Spanjaards gevangen, dit alles gezien hebbende, riep aan de Korporaal van den Ritmeester Croonenburg, die aan de andere zijde van de Sloot was. Deeze schoot toe, vond den Graaf op zijnen rug leggende, tot de kin toe onder het water, met het hoofd op den kant van den Sloot, met de armen en beenen uitgestrekt, zijn paard dood aan zijne zijde. Toen men hem ’er uitgehaald, en 10 of 12 schreeden voortgedragen had, begeerde hij, om de smarte zijns hoofds dat men hem zoude nederleggen. De Korporaal Dekker ging onder een boom zitten, en leide het gekwetste hoofd van den Graaf in zijnen schoot.
Naa een weinig rustens, bragt men hem in een boerenhuis, en verbond de wonden. Maar de flaauwten namen hand over hand toe, en wel meest, doordien hij, in ‘t gevecht zeer verhit, daar na in ‘t koude water leggende, de natuurlijke warmte verlooren had. De Held stierf, onder het dikmaal uitboezemen der woorden, o Godt! verzoekende zelfs de omstanders, zo lang hij leefde, voor hem te bidden.
De dood van deeezen Vorst was oorzaak van het nederslaan van een groot aantal der vijanden: want zo haast zijn lot onder de Staatsche Ruiters bekend was, werden deeze eerst bedroefd en daarna verwoed; zo dat zij gezamentlijk zwoeren, hem te zullen wreeken: een schelm zoude het zijn, die een der Spaanschen kwartier gaf of het leven liet. Zij volbragten hunnen Eed gestreng genoeg: want zij versloegen hen niet alleen vegtenderhand, maar ook die geenen zelfs, tegen den wil hunner Officieren en krijgsgebruik, die te vooren gevangen genomen waren. Niemant dan een Duitsch Serjant, zwaar gekwetst zijnde, werd verschoond. Van der Staaten zijde bleven slechts acht man; omtrent 20 waren ’er gekwetst. De Gouverneur van Rhijnberg deed zijne dooden, meer dan 600 in getal, in pontons af haalen; daar nog 56 gewonden, en 14 onbeschadigden, die zig onder de dooden gelegd hadden, om ‘t leven te behouden, onder gevonden werden.
Anderen verhaalen, dat ’er, van de gantsche menigte, alleen twee gekwetsten ontkwamen. Graaf Adolph was niet alleen bij zijn volk, maar bij allen, die hem kenden, ongemeen bemind, en zeer geroemd wegens zijne gadelooze dapperheid, geen gevaar ontziende, en een menigte andere deugden. Hadde hij, in dit geval, zig niet al te ijverig getoond, wat zou de Staat van zijn langer leeven groote diensten, en hij menigvuldige lauerkroonen hebben kunnen verkrijgen? Te vroeg helaas! stierf hij, op ‘t bed van Eer, niet ouder dan 22 jaar en 3 maanden. Het Lijk werd naar Nijmegen gevoerd, en daar met veel pragt begraaven.
HALMA en de verder daar bij aangewezene Schrijvers, als: DE KLERK, Toneel der Hertogen en Graven, fol. 279. Nassauwer Helden Pronktoneel, II. Deel, bl. 383. 384. Leven en bedrijf der Prinsen van Oranje, II. Deel, bl. 317-319. 320. ORTENS. Nederl. Geschiedenisse, bl. 464, 465. VAN METEREN Nederl. Oorlogen, fol. 613.