Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

ADELHEID (van Poelgeest)

betekenis & definitie

of Aleid, Alijt, bijgenaamd van Poelgeest, naar den vermaarden stam der Hollandsche Edelen, waaruit zij gesprooten was. Zij wordt beschreeven als ongemeen schoon, doch niet minder dartel, wulpsch en ligtvaardig geweest te zijn; en daarenboven zeer hoogmoedig, naa dat Hertog Albrecht van Beijeren haar tot Bijzit genomen had.

Aleid toonde, in allen deele, de slegtste partij, dat is de Kabeljaauwsche toegedaan te zijn, en hitste dus Albert tegen de Hoekschen op; het verderflijk vuur van oneenigheid, ‘t welk nu smeulende was, werd hier door, van nieuws, in ligte vlamme ontstoken. Het gedrag van Albert ten opzigte van Aleid mishaagde zijnen Zoon Willem niet weinig; met verontwaardiging zag hij, hoe veel de vleijerijen van eene trotsche ontuchtige Vrouwe op het hart zijns Vaders vermochten. Het verdroot hem, eene Hoere meer te moeten ontzien, dan eene eigen Moeder. Niet min ergerde dit gedrag de Hoeksgezinden, wier zijde hij voorheen gehouden hadt, als zijnde door hen bevorderd tot Ruwaard over Holland en Zeeland, geduurende de Krankzinnigheid van deszelfs Broeder, doch die nu door hem verdrukt werden. Zij konden niet dulden, dat hij, door eene Bijzit, zig zodanig liet bestieren, dat zij, in plaats van den Graaf en 's Lands Staaten, eene Hoere moesten eerbiedigen en gehoorzaamen; dat, zonder haar, geene ampten begeeven, geen gehoor, noch recht kon verkregen worden; dat zij uit hunne bedieningen schopte, allen, die haar niet aanbaden. De Edelen van deezen aanhang, bemerkende den afkeer, welke tegen haar, bij Willem, 's Graven Zoon, plaats had, vermeenden hem geen ondienst te doen, door haar uit den weg te ruimen. Eenigen hunner zaamgespannen zijnde, drongen bij nacht in ’s Graven hof, vielen met ontbloot geweer in ‘t vertrek van Adelheid, en brachten haar, met veele wonden, om ‘t leeven, in het jaar 1392.

Zo verliefd Graaf Albrecht was op Aleid, zo vertoornd was hij hier over op de moorders; doch wist de drift zijner gramschap beter te verbergen, dan die van zijne Liefde. De bestookers, die veelen in getal en groot in aanzien waren, naar hunne Kasteelen geweken zijnde, werd de Graaf, door de Kabeljaauwsche partij, tot wraak aangespoord, en inzonderheid, door Heer Jan van Arckel, die, met Egmond, het hoofd van den aanhang was. De Hoekschen werden dan voor ‘t Hof gedaagd, doch weigerden te verschijnen voor eenen Vorst, die tegen hun van gramschap blaakte. Hierop werden zij gebannen, en hunne goederen verbeurd verklaard: de voornaamsten, die dit ondergingen, waren Philips, Burggraaf van Leiden; Dirk van Asperen, met zijnen Zoon; de twee Gebroeders Ambachtsheeren van der Lek; Hendrik van Montfoort; Jan van Heemstede; Jan van Vliet; Philips van Polanen; Duivenvoorden, enz.

Zeer ernstig smeekte Willem van Oostervant zijnen Vader voor hun; doch verneemende, dat hij zelve verdacht gehouden werd, als deelhebber, of ten minste als toestemmer van den begaanen moord, nam hij, nevens anderen, de vlugt, uit 's Gravenhage, naar ’t Kasteel Altena, bij Woudrichem. De Oude Hollandsche Chronijk zegt, dat Willem, op zijne bede, door zijnen Vader, niet verhoord wordende, toornig werd, in arrenmoede van hem scheidde, en zig naar Outena begaf.

Daar zijn ’er (zegt VOSSIUS) die meenen, dat de Hoekschen, over dezen Handel van ‘t vermoorden van Aleid van Poelgeest, met Oostervant hadden geraadpleegd, en dat zij, zonder zig op hem te durven verlaten, dit groote werk niet zouden hebben kunnen onderneemen; dat hij, schoon ‘t niet goed keurende, het echter niet af keurde, maar alles bij zig hield, als twijfelende aan de onzekerheid van den uitslag, dien hij zig niet wilde geweten hebben; doch, voegt hij ’er bij, daar alle Schrijvers zwijgen, kan ik niets met zekerheid zeggen.

‘t Slot Altena, welk, met den grondeigendom deezer Heerlijkheid, in ‘t jaar 1332, door den Graaf van Kleef, aan Willem den IIl verkogt werd, was nu, zedert eenigen tijd, door Albrecht, aan zijnen Zoon opgedraagen. Een algemeenen Heirvaart beschreven hebbende, begaf hij zig in eigen persoon met het Leger te scheep naar Gorinchem, van daar voort op Woudrichem, en sloeg zig terstond voor ‘t gemelde Slot neder, bestormde het, met grof geschut (dat toen reeds gemeener geworden was) zo heevig, dat de belegerden, binnen weinig tijds, het bij verdrag moesten opgeeven, behoudende niet meer dan lijf en goed. Het Slot werd, op twee groote toorens na, tot den grond toe geslegt.

Inmiddels was Koenraad Kufer, Vader van Willem Kufer, (die, vermids hij, als Hofmeester van Hertog Albrecht, Adelheid tegen haare bespringers had willen beschermen, mede om hals geraakt was; op bevel van den Graaf, met eenig krijgsvolk opgetrokken, om de Landerijen te verwoesten, werpende eenige Sloten, als het Huis Hodenpijl, Duivenvoorden, Sandhorst, Heemstede, Paddenpoel, Warmond en meer ander ter neder.

Geduurende deeze gebeurtenis, had Willem van Oostervant, op de aannadering zijns Vaders, zig van Altena naar 's Hertogenbosch begeven; doch zig daar ook niet veilig achtende, week hij, met eenigen zijner vrienden, naar Frankrijk. Bisschop Jan van Luik, jongste Zoon van Hertog Albrecht, kwam uit zijn Bisdom, en bezwoer zijnen Vader, dat hij tog zijnen Oudsten Zoon Willem, als ook de Hoeksche Edelen, in genade wilde aanneemen. De Staaten van Henegouwen voegden zig daar bij, benevens de afgezondenen der Hollandsche en Zeeuwsche steden; doch zij konden niets anders verwerven, dan dat de bezettelingen van ‘t Slot Altena, behoudens lijf en goed, den vrijen uittogt naar ’s Hertogenbosch hadden. Zie verder ALBRECHT VAN BEIJEREN, en WILLEM Grave VAN OOSTERVAND.

Wij meenen hier bij te moeten voegen, dat de Historiën in ‘t algemeen bevestigen, dat zo wel het leven als de dood van deeze Aleid van Poelgeest, veele rampen en verwoestingen veroorzaakt heeft. Wij zullen haar geslacht, op ‘t Art. POELGEEST, nader beschrijven, en merken hier aan, den misslag, door Suffridus Petri begaan, met te zeggen, dat Heer Jan van Arckel, die, zedert het jaar 1389, het ampt van Stadhouder over Holland, Zeeland en Friesland bekleed had, middelaar zou geweest zijn, tusschen Henog Albrecht en zijnen Zoon; daar hij, in tegendeel, met den gemelden Koenraad Kufer, den Graaf op ‘t hevigst, tegen zijnen Zoon, aanhitste: als mede, dat de rampzalige, ontuchtige Adelheid de Dogter was van Heere Jan van Poelgeest, jonger Zoon van Dirk van Poelgeest, en van Clementia van Nieveld.

< >