Gouden horizon encyclopedie

Dr. B.M. Parker (1959)

Gepubliceerd op 07-10-2024

HOND

betekenis & definitie

De hond is het eerste dier geweest, dat door de mens werd getemd. Duizenden jaren geleden al vergezelden halfwilde honden de primitieve holenmens op zijn jachtpartijen.

De hondachtigen stammen af van de Cynodictis; een dier dat wel wat leek op de katachtige roofdieren.

Volgens sommige onderzoekers stamt de hond af van de wolf. Het houden en fokken van honden is waarschijnlijk begonnen toen de voorhistorische mens wolvenwelpen in zijn grot haalde en ze ver van hun soortgenoten opvoedde. De jonge dieren begonnen zich al spoedig minder vijandig te gedragen; ze raakten gewend aan het voedsel van de mens en lieten zich gemakkelijk africhten als waak- en jachtdier. Dit is althans een mogelijke verklaring voor het ontstaan van de hond als huisdier.

Een wolventemmer uit de voorhistorie zou vreemd opkijken als hij in onze tijd een hondententoonstelling zou bezoeken. Het is niet waarschijnlijk, dat hij geloof zou hechten aan onze uitleg, dat de vele honderden hondesoorten, die hij daar zou zien, afstammen van zijn halfwilde wolfshond. Toch is dat zo. In verscheidene hondesoorten, zoals de Duitse herder en de Siberische sledehond, zijn de wolfstrekken nog duidelijk te herkennen. In de meeste andere hondesoorten echter is de herinnering aan die verre voorouder volledig verloren gegaan. Poedels, chihuahuas en terriërs zouden de voorhistorische bezoeker van de hondententoonstelling in lachen doen uitbarsten als we hem vertelden, dat dit familieleden waren van zijn ruige jachtwolf.

Dat er thans zoveel verschillende honderassen zijn, is voor een deel te danken aan het feit, dat de hond vroeger een zeer belangrijke helper voor de mens is geweest. Grote honden werden gefokt voor het trekken van karren en sleden; honden met een scherpe neus bewezen waardevolle diensten bij de jacht, bij opsporingswerkzaamheden en bij het redden van lawineslachtoffers; de Grieken fokten hele kleine schoothondjes, omdat die de maag van een zieke warm zouden kunnen houden; de bulldog met zijn vlijmscherpe tanden en zijn korte neus werd gefokt, omdat hij zich in de keel van een hert of een ander groot dier kon vast bijten zonder dat hem de adem afgesneden werd. Op die manier ontstonden allerlei hondesoorten: grote en kleine, met lange en korte haren, met slanke en met korte pootjes, enz.

Op hondententoonstellingen worden de dieren verdeeld in zes groepen: sporthonden, niet-sporthonden, werkhonden, jachthonden, terriërs en schoothonden. De tekening hiernaast laat van elke groep enkele soorten zien. Ook de hondesport is onderhevig aan modeverschijnselen. Elke hondesoort heeft natuurlijk voor- en nadelen. Maar om nimmer te achterhalen redenen kan een hondesoort, die jarenlang populair geweest is, plotseling uit de gratie raken. En omgekeerd natuurlijk.

Jarenlang heeft het er in Nederland bijvoorbeeld op geleken, dat de ‘kooiker’ een bijna uitgestorven honderas was. De kooiker is een klein hondje, dat in het verleden in eendekooien gebruikt werd om eenden in de val te lokken. Enkele jaren geleden bleek het in verscheidene streken van ons land plotseling mode geworden dit slimme dier als huishond te houden. Hondenfokkers pasten zich onmiddellijk aan en op het ogenblik heeft ons land weer een respectabel aantal kooikers.

< >