Niemand zal het in z’n hoofd halen midden in een bos op jacht te gaan naar een haai. Iedereen weet immers, dat een vis op het droge niet ademen kan en er zich evenmin kan bewegen.
Bovendien zou een haai in het bos geen voedsel vinden. Hij is nu eenmaal aangepast aan het leven in het water. Hij heeft vinnen om zich voort te bewegen; hij ademt door kieuwen, waarmee hij zuurstof uit het water haalt; hij is gewend aan voedsel, dat hij alleen maar in de zee kan vinden.Een groot gedeelte van de dieren die de wereld bevolken, zijn evenals de haai aangepast aan de natuurlijke omgeving waarin ze geboren worden. Als ze uit die natuurlijke omgeving worden weggehaald, sterven ze of gaan zich op z’n minst erg onbehaaglijk voelen. Een goed voorbeeld is de ijsbeer. Hij is helemaal uitgerust voor een leven temidden van sneeuw en ijs. Zijn vacht is dik en vettig; op die manier houdt ze de lichaamswarmte van de beer vast, hoe koud het ook is. Bovendien beschermt ze hem tegen het water van de koude poolzee, waarin de beer wel eens op jacht gaat naar vis.
Uitglijden op het ijs kan de ijsbeer ook niet gemakkelijk; zelfs onder zijn voetzolen groeit dik bont. En tenslotte: door zijn witte kleur, die niet afsteekt bij zijn omgeving, kan de ijsbeer heel gemakkelijk zijn prooi besluipen zonder zelf opgemerkt te worden. Evenals de haai is de ijsbeer dus aangepast aan zijn natuurlijke omgeving. Er zijn veel andere voorbeelden te vinden. In de diepten van de oceaan bijvoorbeeld leeft een vis, die bij de geleerden bekend staat als ‘chiasmodon niger’ (wij zouden zeggen: de ‘zwarte slokop’). Als deze vis naar de oppervlakte gehaald wordt, barst hij onmiddellijk uit elkaar.
Want hij is... aangepast aan zijn omgeving. In zijn lichaam heerst een geweldige druk - en die druk heeft de ‘zwarte slokop’ nodig! Want zonder die druk zou hij onder water onmiddellijk samengeperst worden door de druk van het diepe zeewater.
Zoals de ijsbeer aangepast is aan het leven in de poolstreken en de ‘zwarte slokop’ aan een bestaan in de diepten van de oceaan, zo is - om een ander voorbeeld te noemen - de yuccaboom helemaal ingericht voor een mager bestaan in de dorre vlakten van de woestijn. De yuccaboom heeft namelijk meterslange wortels, die centimeter voor centimeter de grond indringen, net zo lang tot ze op grote diepte eindelijk het kostbare water gevonden hebben. En op dat moeizaam verkregen water is de boom dan ook nog heel zuinig. Zijn bladen zijn zó klein, dat ze bijna geen vocht verliezen door verdamping. Op die manier kan de yuccaboom zelfs leven op plaatsen, waar een andere plant onmiddellijk zou verdorren en sterven.