Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

HEMEL

betekenis & definitie

De letterlijke betekenis van het in het O.T. voorkomende Hebr. woord, dat wij door „h.” vertalen, staat niet vast. Evenals in het Akkadisch is ook in het Hebr. de uitdrukking „h. en aarde” een aanduiding van al het bestaande, het heelal, Gen. 1 : 1; 14 : 19, 22, Ex. 20 : 11; 31 : 17; 2 Kon. 19 : 15; 1 Kron. 29 : 11; 2 Kron. 2 : 12, Ps. 115 : 15; 121 : 2; 124 : 8; 134 : 3, Jer. 23 : 24; 32 : 17; 51 : 48.

Men lette er op, dat niet-Israëlieten, blijkens enkele dezer genoemde plaatsen, de uitdrukking gebruiken, dus kennen (Melchizedek; Hiram, de koning van Tyrus).H. komt in het O.T. voor in de betekenis van uitspansel, zie Gen. 1 : 8. Aan dat uitspansel zette God de zon, de maan en de sterren. Gen. 1 : 14—19. Deze sterren- (en ook wolken-) hemel wordt herhaaldelijk in het O.T. bedoeld, wanneer er sprake is van h., zie Gen. 15 : 5; 22 : 17, Deut. 28 : 23, Job 38 : 33, Ps. 147 : 8, Jer. 33 : 22. Daarnaast wordt de h. genoemd als woonplaats van God. De Engel Gods of de Engel van Jahwe roept van de hemel tot Hagar en tot Abraham, Gen. 21 : 17, 22 : 11, vgl. Deut. 4 : 36, Neh. 9 : 13, Ps. 2 : 4; 14 : 220 : 7; 33 : 13; 53 : 3; 80 : 15; 102 : 20, Jes. 63 : 15, Klaagl. 3 : 50, Ez. 1 : 1. In de h. is des Heren troon, Ps. 11 : 4; 103 : 19; Jes. 66 : 1. De tabernakel en later de tempel is een afbeelding van de h. als woonplaats van God. Dat wordt reeds aangeduid door Ex. 25 : 8, 9; 26 : 1 e.a., maar wordt vooral duidelijk door wat het N.T. hierover zegt, zie Hand. 7 : 44, 48—50, Hebr. 8 : 5; 9 : 11, 24. 1 Kon. 8 : 27 zegt Salomo: „Maar zou God waarlijk op aarde wonen? Zie, de hemel, zelfs de hemel der hemelen, kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb.” Vgl. Deut. 10 : 14, 2 Kron. 6 : 18, Neh. 9 : 6, Ps. 148 : 4. De uitdrukking „hemel der hemelen” betekent: de hemel in zijn totaliteit; mogelijk is ook de betekenis: de hoogste, de „meest hemelse hemel”. En dit laatste is zelfs meer waarschijnlijk, vgl. „lied der liederen” = Hooglied, het schoonste lied. Zo noemen wij de Bijbel „het boek der boeken”. Deze h. is de plaats, waarheen Elia is opgevaren, 2 Kon. 2 : 12. Het is ook de plaats, waar de gevallen engelen, de boze geesten, zich zo nu en dan temidden van de heilige engelen vertonen, voor God verschijnen en zelfs hun instructies of afwijzingen ontvangen, vgl. 1 Kon. 22 : 19—22, Job 1 : 6 v.; 2 : 1 v., Zach. 3 : 1 v. Het volk des Heren verwacht uit die h. het nederkomen van zijn God ter redding, Jes. 64 : 1. Het latere Jodendom sprak van zeven hemelen. Doch daarvan weet het O.T. niet.

Hemel, vaak hemelen, een meervoud, dat de intensiteit uitdrukt, is in het N.T. overal de plaats, waar God in het bijzonder woont; Matt. 6 : 9. In de h. zijn de engelen thuis, Matt. 18 : 10, en komen de gezaligden. Christus daalt van de h. neer, Joh. 3 : 13 en vaart na het werk te hebben volbracht, ten h. op, Hand. 1 : 11. In de h. biedt Hij de Vader het offer aan, Hebr. 9 : 12. Hij leeft daar om voor de zijnen te bidden, Hebr. 7 : 25 en stort uit de h. hemelse zegeningen neer, Eph. 4 : 8. In het einde komt Hij van de h. om te oordelen de levenden en de doden, Matt. 24 : 30; 1 Thess. 1 : 10.

< >