1. De ark van Noach.
Het Gen. 6 :14 v. in het Hebr. gebruikte woord voor dit voorwerp is tēbāh. Ex. 2 : 3, 5 wordt voor het arkje, waarin Mozes wordt gelegd, hetzelfde woord gebruikt. De ark, die Noach op Gods bevel moest maken, was van goferhout. Het is niet zeker, welk soort van hout dit was. Men denkt wel aan cypressenhout. Aalders in K.V.: „naaldhout”. Noach moest de ark maken met vakken of afdelingen, waaronder wij zullen moeten verstaan verschillende vertrekken. Het in het Hebr. gebruikte woord betekent op andere plaatsen van het O.T. meestal „nest”. Men zal hier moeten denken aan de verschillende kamers of vertrekken, waarin de ark moest worden verdeeld. Noach moet haar van binnen en van buiten met pek bestrijken. De ark moest 300 el (150 m) lang, 50 el (25 m) breed en 30 el (15 m) hoog zijn. Gen. 6 : 16 luidt in de nieuwe vertaling: „Gij zult aan de ark een lichtopening maken, en een el van boven af zult gij die afwerken, en de ingang der ark zult gij in haar zijkant aanbrengen; met een onderste, een tweede en een derde verdieping zult gij haar maken.” De vertaling „lichtopening” is niet zeker. Anderen denken aan het „dak” van de ark. Zie over de onzekerheid, waarin wij ten opzichte van de vertaling van dit vs verkeren Aalders K.V. Genesis I, bl. 206 v.2. In het Hebr. ’arōn: de ark, in de tabernakel, later in de tempel van Salomo. Hetzelfde woord komt Gen. 50 : 26; 2 Kon. 12 : 10, 11 in de betekenis „kist” voor. Zie voor de vervaardiging van deze ark, die ook wel genoemd wordt de ark des verbonds, de ark des Heren, de ark Gods, de ark van het verbond des Heren, de ark van het verbond Gods, de ark der getuigenis (d. i. der Wet), de heilige ark, etc., Ex. 25 : 10—22; 37 : 1—9. Zij was, op des Heren bevel, gemaakt van acaciahout en was 2½ el lang, 2½ el breed en 1½ el hoog. Wij zullen moeten denken aan de z.g. koninklijke, Egyptische el van 525 of 540 mm. Overtrokken werd zij van binnen en van buiten met louter goud, d. w. z. goud, dat zorgvuldig van alle bijmengsels gezuiverd is. Een gouden omlijsting liep aan de bovenkant der kist rondom de vier zijden. Op deze lijst kan het deksel gerust hebben. Het is ook zeer goed mogelijk, dat het verzoendeksel erdoor ingesloten werd, zodat het niet verschuiven kon, b.v. bij het optillen en neerzetten van de ark. De ark stond op vier voetstukken of poten. Aan die voetstukken werden dan de ringen, die van gewoon goud gemaakt waren, bevestigd, en wel twee ringen aan elke zijwand. In die ringen werden de draagstokken gestoken. Deze draagstokken waren van acaciahout gemaakt en met goud overtrokken. De draagstokken bleven in de ringen, ze mochten er niet uit verwijderd worden, Ex. 25 : 15. Uit 1 Kon. 8 : 8 blijkt, dat de toppen van de draagstangen van uit het heilige van de tempel van Salomo zichtbaar waren, wanneer men vlak vóór de opening der vleugeldeuren ging staan, zie v. Gelderen, Koningen K.V. I, bl. 149. In de ark was alleen de getuigenis, d. i. de wet der 10 geboden, zie Ex. 25 : 16. Meer dan de twee tafelen dezer wet zal de ark niet hebben bevat. De kruik met manna en de staf van Aäron, die gebloeid had, werden er waarschijnlijk vóór gelegd, vgl. 1 Kon. 8 : 9. Hebr. 9 : 4 sluit deze opvatting niet uit. Mozes kreeg ook het bevel des Heren om een verzoendeksel te maken van louter goud, 2½ el lang, 1½ el breed. Dit verzoendeksel moest bovenop de ark gelegd worden. Aan beide einden van dit verzoendeksel, zodat zij er één geheel mede vormden, rezen twee cherubs daaruit op. Deze cherubs, engelengestalten, wezen op de tegenwoordigheid des Heren, die zijn getuigenis aan Mozes gegeven had. Wij zullen ons deze gestalten hier hebben voor te stellen als gelijkende op mensen. Dat verzoendeksel moest de gelegenheid bieden, om het bloed der verzoening zo dicht mogelijk tot de Here te brengen, vgl. Lev. 16 : 14 v., Rom. 3 : 25, Hebr. 9 : 23 v. De Here woont tussen de cherubs, Ps. 99 : 1. Mozes moet ze maken (laten maken) van gedreven werk, d. w. z. het goud moest worden geklopt of geslagen, letterlijk: hard gemaakt, door er op te hameren. Men heeft wel gedacht aan reliëffiguren. En dit is zeer goed mogelijk. Ex. 25 : 20 luidt: „en de cherubs zullen twee vleugels uitgespreid houden naar boven, met hun vleugels het verzoendeksel bedekkende en hun aangezicht naar elkander gericht; naar het verzoendeksel zullen de aangezichten der cherubs gericht zijn.” Ik vat nu, in tegenstelling met wat ik schreef in K.V. Ex. II, bl. 127 de uitdrukking „hun aangezicht naar elkander gericht” zo op, dat niet meer gezegd wordt dan dat de cherubs met hun aangezichten naar elkander toe waren gericht, dus dat niet de een zijn rug toekeerde aan de ander, en dan zijn reliëffiguren mogelijk. Maar zekerheid heeft deze opvatting niet. De vleugels van de cherubs bedekten beschermend het verzoendeksel, zie Hebr. 9 : 5. Dat hun aangezichten naar het verzoendeksel gericht waren, kan in verband gebracht worden met 1 Petr. 1 : 12. Maar ook duidt deze houding der cherubs op eerbied voor de Here, die blijkens Ex. 25 : 22 tussen hen en van het verzoendeksel af met Mozes sprak, daar met hem samenkwam. Het verzoendeksel dient niet slechts ter bedekking van de ark, maar heeft zelfstandige betekenis. De ark is dus van het begin af zowel troonzetel des Heren (1 Kron. 28 : 2; Ps. 99 : 5; 132 : 7; Klaagl. 2 : 1) als bewaarplaats der wet.
Uit Ex. 26 : 33, 34; 40 : 3, 21 blijkt, dat de ark door Mozes op bevel des Heren in het heilige der heiligen van de tabernakel is geplaatst. De geslachten der Kehathieten onder de Levieten hadden de zorg voor de ark en droegen haar bij het opbreken van de legerplaats, zie Num. 3 : 29—31; 4 : 4—15. Zij werd echter door de priesters gedragen bij de overtocht door de Jordaan en bij andere gewichtige gebeurtenissen, Joz. 3 : 3; 6 : 6; 8 : 33; 1 Kon. 8 : 3. Op de woestijnreis trok de ark vóór de Israëlieten uit, om voor hen een rustplaats te zoeken, Num. 10 : 33, vgl. de door Mozes bij het opbreken en bij het blijven rusten van de ark gebruikte spreuken, Num. 10 : 35, 36. Met de tabernakel is ook de ark, na de woestijnreis, geplaatst te Silo, Joz. 18 : 1. In de slag bij Afek werd zij door de Filistijnen genomen, maar zij moesten haar,
getroffen door plagen, weer naar Israël terugzenden. In Beth-Semes aangekomen, werd zij spoedig doorgezonden naar Kirjath-Jearim, daar de Here de mannen van Beth-Semes wegens hun oneerbiedige nieuwsgierigheid ten opzichte van de ark zwaar sloeg. Wij zullen wel aan 70 en niet aan 50070 doden te denken hebben in 1 Sam. 6 : 19. De ark bleef te Kirjath-Jearim in het huis van Abinadab, bewaakt door diens zoon Eleazar, zie 1 Sam. 7 : 1 en voor nadere bijzonderheden omtrent het bovenstaande 1 Sam. 4 : 1—7 : 1. Pas David vatte het plan op, om de ark naar Jeruzalem te halen. Uzza en Ahio, de zonen van Abinadab, leidden de nieuwe wagen, waarop zij vervoerd werd Toen Uzza naar haar greep, daar de runderen uitgleden, werd hij wegens deze onbedachtzaamheid gedood. David liet toen de ark haar intrek nemen in het huis van Obed-Edom. Na 3 maanden werd zij onder groot vreugdebetoon door David de stad Davids binnen gebracht en in een tent geplaatst, 2 Sam. 6; 1 Kron. 13—16. Het is zeer goed mogelijk, dat Psalmen als 24, 47 en 68 zien op het opbrengen van de ark naar de heuvel Zion. Salomo plaatste de ark later in het heilige der heiligen van de door hem gebouwde tempel, 1 Kon. 8 : 1—9. Uit 2 Sam. 11 : 11 blijkt, dat zij nog onder Davids regering meegenomen werd in de strijd. 2 Kron. 35 : 3 kan het best zó verstaan worden, dat Josia constateert, dat de Levieten de heilige ark niet meer behoeven te dragen, daar zij rustig in de tempel kan blijven staan en de Levieten dus andere taken moeten verrichten. Na de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel door Nebukadnezar horen wij nooit meer iets van de ark, zie ook Jer. 3 : 16. In de tempel van Zerubbabel en in die van Herodes was in het heilige der heiligen niet de ark, wel, volgens de Joodse overlevering een steen, waarop de hogepriester op de grote Verzoendag het vat met reukwerk zette, Lev. 16 : 12, 13. Er was dus ook geen verzoendeksel meer, waarop het bloed van de zondoffers gesprenkeld kon worden, Lev. 16 : 14, 15. Trouwens, Christus trad op als hogepriester der verworven goederen. Hij is binnengegaan in de hemel zelf, zie Hebr. 9 en 10. Men heeft in de ark ook wel gezien een z.g. kist-troon, die dan ook buiten Israël een bekend voorwerp in de eredienst was, m.n. in Griekenland en in Egypte. Maar de ark is toch wel iets geheel bijzonders.