Wat is de betekenis van boteren?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Boteren

(boterde, heeft geboterd), I. overg., 1. (gew.) boter maken ; (spr.) men kan niet boteren wanneer men wil, men moet zijn tijd afwachten ; 2. broodjes, beschuit boteren, met boter besmeren ; gerechten boteren, met boter toebereiden ; 3. (Zuidn.) (flg.) bedriegen, foppen ; — iem. eens flink boteren, geducht afranselen ; II. onoverg., tot b...

2025-07-17
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

boteren

1) (1931) (wielr.) erg soepel fietsen. Ook: door (in) de boter trappen. • Toen Zondag-middag de eerste lampen, den beverigen schemer van den avond trachtten weg te vegen, begon het by de Hollandsche renners minder te boteren. De zware inspanning van de eerste uren begon zich by onze drie koppels, en al direct in hevige mate bij Maas...

2025-07-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

boteren

boteren - Werkwoord 1. gelukken Het boterde goed tussen de collega's op de afdeling Het boterde niet goed tussen de zussen, ze hadden altijd ruzie. 2. met boter besmeren De moeder had de boterhammen van haar kinderen...

2025-07-17
Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

boteren

Erg soepel trappen. Wielrenners kogelen niet, ze ‘vlaaien’ (lekker zoeven over een licht oplopendeweg) of‘boteren’ (heel soepel trappen). Hun jargon is niet militair maar wulps. (Leeuwarder Courant, 24/06/1998)

2025-07-17
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

boteren

(onov ww; boterde; h. geboterd) - bij elke trap op de fiets met het achterwerk van de ene naar de andere kant van het zadel schuiven, bv. als de fiets te groot is voor de rijder of als het zadel te hoog staat. Herkomst: naar het beeld van boteren dat m.n. katten doen: aanhoudend zacht trappen met de voorpoten als uiting van welbehagen.

2025-07-17
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

boteren

(boterde, geboterd) een bakvorm, bakblik of bakplaat invetten, met boter bestrijken.

2025-07-17
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

boteren

(Een bakblik e.d.) met boter bestrijken, insmeren, invetten; - (spreekt., gewest.) (iem.) bedriegen, afranselen. Een kroonvorm boteren, de appelen erin doen en laten afkoelen, Rijk d. Vrouw 29/8/1978, p. 90. Afl.: botering, pak slaag, iem. een goei botering geven, ook: foppen.

2025-07-17
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Boteren

v., bûterje.

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

boteren

boterde, h. geboterd (1 met boter besmeren; toebereiden; 2 boter maken, karnen; 3 inz. met ontk.: tot boter worden; 4 inz. met ontk.: gelukken, slagen; 5 Z.-N. afranselen): 1. het brood goed boteren; vis boteren, met gesmolten boter begieten; 2. de boerin gaat boteren; 3. heur schrale melk (nl. der koe) en botert niet; 4. het wil tussen hen niet bo...