Gepubliceerd op 11-11-2021

boteren

betekenis & definitie

boterde, h. geboterd (1 met boter besmeren; toebereiden; 2 boter maken, karnen; 3 inz. met ontk.: tot boter worden; 4 inz. met ontk.: gelukken, slagen; 5 Z.-N. afranselen):

1. het brood goed boteren; vis boteren, met gesmolten boter begieten;
2. de boerin gaat boteren;
3. heur schrale melk (nl. der koe) en botert niet;
4. het wil tussen hen niet boteren, zij kunnen niet a) eens worden, b) met elkaar opschieten;
5. iem. boteren.

< >