Onophrius was een heremiet die in de vierde eeuw leefde in de woestijn van Thebe in Egypte. Zijn baard was lang en werd in de winter zo dicht, dat hij zich er helemaal in kon hullen als in een mantel. Hij verbleef 60 jaar in de woestijn, werd net als Elia gevoed door een raaf die hem elke dag een brood kwam brengen. Bij zijn dood hielpen leeuwen het graf te graven met hun klauwen.
Er gaan verhalen dat hij van oorsprong een prins was. Na 60 jaar werd hij gevonden door Paphnatius, bisschop van Thebe, die ook zijn biografie schreef. De ontmoeting van Onophrius en Paphnatius is een onderwerp met een lange traditie in de icoonkunst vanaf de twaalfde eeuw. In 1644 wordt de Eklogion van Agapius gepubliceerd, waarin onder meer het leven van deze heilige wordt beschreven; zijn cultus krijgt hierdoor een nieuwe impuls en nieuwe iconen van Onophrius worden geschilderd.
Onophrius wordt op iconen vaak op een uiterst realistische manier afgebeeld, met skeletachtige ledematen en een uitgemergeld gezicht en onverzorgde haren, soms zelfs helemaal naakt (er staan dan wel wat strategisch geplaatste bosjes in de compositie). Deze wijze van afbeelden verwijst naar het idee van de ‘apatheia’, wat een belangrijk kenmerk van ascetische heiligen is. De heilige die ‘apatheia’ bezat, was niet bang of beschaamd voor zijn naaktheid. Vaak is het desolate landschap van de woestijn waar Onophrius zestig jaar verbleef afgebeeld, met (palm)bomen en rotspartijen. Leeuwen zijn soms aanwezig in de compositie, evenals engelen. Onophrius kan een brood in de hand hebben.
In de achttiende eeuw verscheen Onophrius drie keer in een droom aan de abdis van het klooster van de heilige Theodorus bij Cairo in Egypte. Hij zei haar een put te graven in het klooster. Toen dit was gebeurd, merkten de nonnen dat het water bitter was. De heilige verscheen weer en adviseerde de inhoud van een wierookkistje in de bron te gooien, en het water werd zoet. Bij het klooster is de kapel van Sint Onophrius, waar de relieken van de heilige worden vereerd.