De apostelen (gr. Apostolos, bode, afgezant, reiziger met een bepaalde opdracht) zijn de twaalf belangrijkste leerlingen van Christus en de eerste generatie verbreiders van het christelijke geloof.
Het apostolaat is een door Christus ingesteld rechtsinstituut met ‘rapportageplicht’ van de afgezant. Na hun terugkeer van hun opdracht als ‘evangelisten’ in Galilea voegden de apostelen zich weer bij Christus en ’brachten zij Hem verslag uit over alles wat zij gedaan en onderwezen hadden’ (Marcus 6: 30). Hoewel het twaalftal van de apostelen in het Nieuwe Testament vaststaat (Johannes 6: 67; 1 Korinthiers 5: 5), komen de namen niet altijd overeen (Matteus 10: 2-5; Marcus 3: 16-19; Lucas 6: 14-16; Handelingen 1: 12-14). Het ging blijkbaar niet zozeer om de afzonderlijke personen als wel om het getal twaalf (met uitzondering van de apostelcoryfeeën Petrus en Paulus). Het getal twaalf bezit grote symboolwaarde: vooral het aantal van twaalf stammen van Israël zal als voorbeeld hebben gediend. Twaalf is het getal van de voleinding: twaalf sterrenbeelden van de dierenriem, twaalf poorten van de hemelse stad (Apocalyps 21: 12), twaalf jaar als afsluiting van de kindertijd en het begin van de handelingsbekwaamheid in het jodendom, twaalf maanden in een jaar en nog veel meer. De individuele uitbeelding van de apostelen maakt deel uit van de traditie van de portretschilderkunst van de late oudheid. Daarin is al zeer vroeg een ‘groep van vier’ ontstaan: Petrus, Paulus, Johannes en Andreas. In de orthodoxe iconenkunst hebben apostelen geen eigen attribuut, met uitzondering van Petrus, die meestal twee sleutels in de hand houdt. Ze hebben meestal een boekrol of een gesloten schriftrol in de hand. Als Judas wordt afgebeeld verschilt hij in niets van de andere apostelen, behalve dat hij geen aureool heeft. In het Schilderboek van de berg Athos worden de apostelen individueel beschreven. Het Stroganov-schilderboek wijkt nauwelijks af van deze voorschriften. Iconenschilders hielden zich overigens niet altijd nauwgezet aan de beschrijvingen.
Op Byzantijnse iconen werden apostelen vaak afgebeeld met een duidelijke dynamische lichamelijke kwaliteit (dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld ascetische heiligen en bisschoppen, die ‘als een schaduw’ , statisch en frontaal werden afgebeeld). Deze wijze van afbeelden verwijst naar hun aanwezigheid in het leven van de mens Christus, terwijl de bijna lichaamloze bisschoppen dichtbij Christus als God staan, dankzij hun ascetische bestaan. De apostelen deel hadden genomen aan de historische gebeurtenissen van het leven van Christus op aarde; zij waren getuigen van zijn menswording. Johannes van Damascus schrijft over de apostelen in zijn Verhandeling over Beelden dat ‘zij Christus lichamelijk zagen, in zijn lijden en in zijn wonderen, en zij hoorden zijn woorden... Zij stonden oog in oog met hem, want hij was aanwezig in zijn lichaam’. Dit idee wordt gereflecteerd in de weergave van apostelen op iconen.