Handelslexicon

J. Hagers (1910)

Gepubliceerd op 14-03-2019

Surplus

betekenis & definitie

Surplus - over, overschot, meer ontvangst dan uitgaaf, meer te goed dan schuldig. Het woord surplus wordt vooral gebruikt in beleening- en prolongatiezaken, om aan te duiden, dat en hoeveel de waarde van het onderpand hooger moet zijn dan het daarop verstrekte voorschot. In den regel wordt 20% surplus gevorderd. Het surplus bij effectenbeleening bij de Ned. Bank bedraagt 30 % voor de buitenlandsche, 25 % voor de binnenlandsche effecten, in bijzondere gevallen hooger. Met 20 % surplus worden aangenomen: Leeningen van den Staat (of door den Staat gewaarborgd), van provinciën, van de voornaamste steden en van de Mij., voor gemeentecrediet, pandbrieven van hypotheekbanken, aandeelen en certif. Ned. Handel Mij. Aand. Javasche bank en obl. van enkele spoorw. mijen.