Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 07-06-2019

Zeus

betekenis & definitie

Zeus - Ζεύς, Jupiter zoon van Cronus en Rhea (Κρονίδης, Κρονίων, Saturnius), de hoogste god der Grieken, beheerscher van het heelal. Van zijne oorspronkelijke beteekenis als natuurgod getuigden in lateren tijd nog de wijze, waarop hij te Dodōna, op Creta, in Arcadië e. e. vereerd werd.

Te Dodōna bestond sedert zeer oude tijden een heiligdom van Zeus (Δωδωναῖος, Πελασγικός), met een orakel, dat later wel door het delphische overvleugeld werd, maar toch steeds in hoog aanzien bleef; de god verkondigde daar zijn wil door het ruischen der bladeren van den heiligen eik, dat door zijne priesters, de Selli (z. a.), verklaard werd; zijn dienst was nauw verbonden met dien van Gaea, terwijl Diōne (z. a.) zijne gemalin genoemd werd. Op Creta was de jonge Zeus volgens het verhaal geboren, voor zijn vader verborgen gehouden en door nimfen opgevoed, ook toonde men er zijn graf; ieder jaar werd daar zijn dood en opstanding, zinnebeelden van het jaarlijksche sterven en herleven der natuur, op orgiastische wijze gevierd, waarbij de Cureten wapendansen uitvoerden (z.

Rhea Cybele). Hier, evenals in Arcadië, Boeotië en Thessalië werden hem in de oudste tijden menschenoffers gebracht.

Maar sedert hij de regeering aan Cronus (z. a.) ontnomen en de Titanen (z. a.) overwonnen heeft, is hij de god, die de orde in natuur en maatschappij in stand houdt, hij troont op den top van den Olympus, die zich tot in de wolken verheft en beheerscht van daar de natuurverschijnselen; als hij de aegis zwaait (αἰγιόχος), verwekt hij storm en onweder (νεφεληγερέτα, κελαινεφής, ὑψιβρεμέτης, ἐρίγδουπος), de bliksem is zijn vreeselijk wapen (τερπικέραυνος, ἀστεροπητής), maar aan den anderen kant jaagt hij ook de wolken uiteen en geeft hij helder weder en gunstigen wind (αἴθριος, οὔριος), de Horen zijn zijne dochters en dienaressen. Onder de menschen staat alles wat voor de heerschappij van orde, wet en recht bevorderlijk kan zijn, onder zijne hoede; hij beschermt het huisgezin (ἑρκεῖος, ἐφέστιος), het huwelijk (γαμήλιος, τέλειος, ζύγιος), den gast (ξένιος) en den hulpbehoevenden vreemdeling (ἱκέσιος), evenals de geheele burgerij (πολιεύς, φράτριος), en de vergaderingen, waarin zij over hare belangen beraadslaagt (ἀγοραῖος, βουλαῖος), hij straft ongerechtigheid (ἀλάστωρ), waakt tegen het schenden van den eed (ὅρκιος), kortom, hij is het die alle kwaad van den mensch afweert (σωτήρ, ἀλεξίκακος); zelfs vergunt hij hem een blik in de toekomst te slaan en verkondigt hij hem zijn wil door orakels, natuurverschijnsels en wonderteekens (πανομφαῖος).

Zijne macht is grooter dan die van alle andere goden, en wanneer sommige van hen, zooals vooral zijne zuster en gemalin Hera, zich tegen hem trachten te verzetten, boeten zij dit met zware straffen. Alleen aan de beschikking der Moera is ook hij onderworpen, waar deze hem niet in den weg staat, is hij almachtig.

Meer dan van eenig ander god is zijn dienst door geheel Griekenland verbreid (Ἑλλήνιος, Πανελλήνιος), en het groote nationale feest te Olympia wordt ter eere van hem gevierd (Ὀλύμπιος, ἐναγώνιος), bijna ieder deel van Griekenland had als heros een zoon van Zeus, vandaar de verhalen van zijne talrijke minnerijen met sterfelijke vrouwen (Semele, Io, Danaë, Leda,e. a.), en van de vele kinderen bij haar verwekt (Dionȳsus, Heracles, Perseus, Castor en Pollux, enz.). Bij Hera is hij vader van Ares, Hephaestus en Hebe, bij andere godinnen van Apollo, Artemis, Hermes, Persephone, Aphrodīte, de Muzen, de Charites, de Horen en de Moeren; Pallas Athēna is door hem alleen voortgebracht. De arend, de eik en de toppen der bergen zijn hem gewijd. Hij werd afgebeeld als eene krachtige, majestueuze gestalte, met vriendelijke trekken, vollen baard, dicht hoofdhaar, gewelfd voorhoofd en groote oogen. Bovenal beroemd was het door Phidias (z. a.) vervaardigde, tallooze malen nagevolgde, maar nooit geëvenaarde beeld van Zeus te Olympia.