Creta - Κρήτη, thans Candia of Creta, het grootste der grieksche eilanden, van havens ruim voorzien, vruchtbaar, gezond van klimaat, was reeds vroeg (zie Cnossus en Phaestus) het middelpunt van een zeer hoog ontwikkelde beschaving, die men tegenwoordig in een vóórgrieksch en een achaeisch tijdperk pleegt te onderscheiden. Na het verval der myceensche beschaving dringen de Doriërs het eiland binnen. Bij Homerus heet Creta nog ἑκατόμπολις en vooral in de Odyssēa vindt men nog vele herinneringen aan de vroegere macht en rijkdom van het eiland.
De bevolking was zeer gemengd, doch de dorische stam had het overwicht. De dorische bevolking vormde de heerschende kaste, de burgers. De ὑπήκοοι, eene vrije, doch onderworpen bevolking, kwamen overeen met de περίοικοι in Laconica.
Dan volgden twee klassen van lijfeigenen: de μνωῖται, lijfeigenen van den staat, en de κλαρῶται of ἀφαμιῶται, lijfeigenen op de goederen van particulieren. Opvoeding der jeugd vanwege den staat en gemeenschappelijke maaltijden waren ook op Creta wet. Na de afschaffing van het koningschap had men 10 archonten met een senaat en een collegie van ephoren.
Allengs splitste Creta zich in verschillende republieken (de belangrijkste steden zijn dan: Cnosus, Gortyn, Lyttus of Lyctus, Praesus, later Hierapytna, en in het W.
Cydonia), totdat Q. Caecilius Metellus Creticus 68–64 het eiland onderwierp en als provincie inrichtte.
Sedert kwam Creta, ook zedelijk, in diep verval, zoodat de bewoners met de Capadociërs, Ciliciërs of Cariërs onder de κάππα κακά gerekend werden: Κρῆτες ἀεὶ ψεῦσται, κακὰ θηρία, γαστέρες ἀργαί. Op Creta behooren de mythen te huis van Minos, Daedalus, den Minotaurus, den cretensischen Zeus, wiens graf men er liet zien, e. a. Naar Creta is het krijt creta genoemd; de cretische aarde is echter niet krijt, maar porseleinaarde.