Rhea - (of Cybele), Ῥέα, Ῥεία, Κυβέλη, dochter van Uranus en Gaea, gemalin van Cronus en bij hem moeder der groote olympische goden Zeus, Poseidon, Hades, Hera, Hestia en Demēter. Zij werd in Griekenland oorspronkelijk alleen als zoodanig (Μήτηρ, Magna Mater) en gewoonlijk in gemeenschap met hare kinderen vereerd, vooral op Creta, waar zij Zeus ter wereld gebracht en voor Cronus verborgen zou hebben.
Waarschijnlijk was het daar, dat haar dienst samensmolt met dien van de aziatische Cybele of Cybēbe, de groote godin (Μεγάλη θεά), moeder van alle leven in de natuur, ten gevolge waarvan zij mettertijd geheel met deze godin vereenzelvigd werd en zelfs den naam Cybele bij haar oorspronkelijken naam kreeg, terwijl bij haar dienst overal in Griekenland meer of minder aziatische gebruiken overgenomen werden. Deze Cybele werd algemeen in Azië vereerd met allerlei ceremoniën, die zich kenmerkten door buitensporige woestheid en een overmatig vertoon van droefheid en vreugde.
De hoofdzetel harer vereering was Pessinus (Πεσσινουντία), waar haar overoud, uit den hemel gevallen beeld (waarschijnlijk een meteoorsteen) in een tempel aan den berg Dindymus (Δινδυμηνή) stond. Hier droeg zij den naam Agdistis (z. a.) en vierde men jaarlijks te harer eer den dood en het herleven van haar geliefden Atys, waarbij de opgewondenheid zoo hoog steeg, dat de feestvierenden zich dikwijls ernstig wondden of verminkten.
Hare priesters, de Galli, waren gesnedenen en hadden een zeker aandeel aan de regeering. De luidruchtigheid van hare feesten gaf aanleiding tot de voorstelling, dat de godin zelve behagen schept in het gezelschap van dienstbare geesten, die haar met geschreeuw en gegil en oorverdoovende muziek overal op hare woeste tochten door bergen en wouden, vergezellen.
In Phrygië, waar haar dienst eveneens in groot aanzien stond (Φρυγία θεά, Phrygia mater), heetten die gezellen der godin, en eveneens hare priesters, Corybanten, op den Ida (Ἰδαία θεά, mater Idaea) Dactyli Idaei, op Creta, waar ook hare priesters naar hen genoemd waren, Cureten. Het geraas, dat door laatstgenoemden bij het uitvoeren van hun wapendans (πρύλις, πυρρίχη) gemaakt werd, werd verklaard als eene herinnering aan de pogingen van de Cureten, om te verhoeden dat het geschrei van den kleinen Zeus door zijn vader gehoord zou worden.
Door deze voorstellingen krijgt de godin eenige overeenkomst met Dionȳsus, en in sommige mythen neemt Sabazius, die voor denzelfden als Dionȳsus gehouden werd, de plaats van Atys in.—Te Rome werd de dienst van Rhea bij de rampen van den tweeden punischen oorlog ingevoerd; in 204 werd op last der sibyllijnsche boeken het beeld der godin in den vorm van een meteoorsteen van Pessinus naar Rome gebracht en op den mons Palatīnus een tempel voor haar gebouwd. Haar dienst werd waargenomen door phrygische Galli onder een Archigallus, die te Rome de luidruchtige plechtigheden van Klein- Azië herhaalden; het aandeel, dat de eigenlijke Rom. aan hare vereering namen, bepaalde zich tot de viering der Megalesia (z. a.), door maaltijden en wedstrijden op het tooneel en in de renbaan. In den keizertijd kwamen hierbij echter feesten ter gedachtenis aan Atys (22–27 Maart), en nog later, toen men zich van het wezen van Rhea slechts verwarde en mystieke voorstellingen maakte, ontaardde haar dienst in Taurobolia en Criobolia, offers van stieren en rammen, waarbij men zich door den doop met het bloed der offerdieren van zonden reinigde en als het ware op nieuw geboren werd.—De leeuw, de eik en de den zijn haar gewijd.
Zij wordt gewoonlijk afgebeeld als eene waardige matrone, zittend op een troon met leeuwen aan beide zijden of op een door leeuwen getrokken wagen. Op het hoofd heeft zij een muurkroon en sluier.