Gepubliceerd op 26-09-2017

Woningbouw in Griekenland

betekenis & definitie

Woningbouw in Griekenland - Uit de vóór-klassieke periode, zelfs de hellenistische, is zeer weinig aan archeologisch materiaal overgebleven om een bevredigend beeld van de particuliere huisvesting te kunnen schetsen. Doch in aanmerking genomen wat aan ruïnes van paleizen, burchten en tholoi of koepelgebouwen is overgebleven, kunnen we gemakkelijk gissen dat vakmanschap en kunstzin van de oude architecten zich ook in de woningbouw voor particulieren uitten.

Het schaarse bewijsmateriaal, plattegronden van particuliere huizen, of sporen van straten maken het mogelijk deze tot drie soorten te herleiden: stadshuizen, villa’s en landelijke huizen.

De stadshuizen, particuliere woningen, die in de rij stonden en waarvan de gevelzijde de rooilijn van de straat volgde, hadden geen aanzienlijke afmetingen en waren nogal onregelmatig van indeling en vorm. Op de benedenverdieping twee tot drie kamers met een breedte van 5 tot 10 m en een diepte van 10 tot 15 m. Grondig verschillend hiervan waren de flatgebouwen of huurkazernes (insulae in het Latijn), die op zich een stadskwartier uitmaakten en vrij van elkaar stonden. De villa’s, op het platteland of ver van het stadscentrum, waren veeleer gebouwencomplexen met naast de eigenlijke woning bergplaatsen, schuren en stallen voor slaven en personeel.

De landelijke huizen in de kleine centra hadden een vierkante of rechthoekige plattegrond, één of twee verdiepingen en waren ruim genoeg om andere gebouwen uit te sparen. Op de begane grond of in de kelders was er dus ruimte voor wijn- of oliepersen en ander gereedschap en ook voor de dieren. Dergelijke landelijke huizen stonden gewoonlijk vrij. De buitenmuren waren meestal opgetrokken in breuksteen, de binnenmuren in baksteen. Aan de straatzijde en op de benedenverdieping waren geen vensters, alleen de deur was aan deze zijde aangebracht. Wel waren er vensters op de andere verdiepingen.

Sommige eigenaars van dergelijke landelijke huizen of stadshuizen hadden waterleiding; ze lieten daarbij de ruwbouw bekleden met pleisterwerk, vervaardigd uit gips, vermengd met gehakt stro. Binnenmuren werden daarenboven nog bezet met een fijne kalklaag, waarop fresco’s werden aangebracht.

Van de woningbouw in de klassieke periode heeft men enig idee gekregen door de afbeelding op een Frangoisvaas, gebruikt door Zibulski voor de reconstructie van een Helleens huis, en enkele archeologische vondsten, o.a. te Athene (enkele kleine gebouwen), bij de Pnyx, d.i. de volkswijk van het oude Athene met kleine steegjes en huisjes. Ook in Olynthos, dat in 348 v.C. verwoest werd en verlaten, werd een mooie stadswijk ontdekt, huizen in een rij gebouwd met binnenplaats en mozaïekversiering.

Aldus is het archeologisch bewijs geleverd dat de Grieken uit de 4e eeuw v.C. mozaïekversieringen aanbrachten in hun woningen en dat deze versieringswijze niet na Alexandros de Grote uit het Oosten is overgewaaid.

Toch moet worden gezegd dat het ontbreken van oudere vondsten van mozaïek een kloof laat van meer dan 9 eeuwen tussen de Mykeense periode en de 4e eeuw.

In de klassieke of Helleense periode stonden de stadswoningen in een rij, doch de steegjes van de arme burgers waren zeer onregelmatig en kronkelend. De huizen hadden bescheiden afmetingen, een gevelbreedte van 3 tot 5 m.

Hierin zou een grondige wijziging komen, toen Perikles de grote architect van de 5e eeuw v.C., Hippodamos van Milete, naar Athene ontbood en opdracht gaf nieuwe stadswijken te bouwen tussen de oude stad en de havenwijk van de Piraeus.

Het nieuwe stadsdeel werd aangelegd in rechthoekige huizenblokken met brede straten. Er was zelfs gezorgd voor watertoevoer en -afvoer. Dat er een onderscheid gemaakt moet worden in aanleg, uitbouw en decoratie tussen de woningen van de gewone burgers en de huizen van de rijken, kunnen wij slechts gissen ofschoon we gerust kunnen aanvaarden dat de prachtige openbare gebouwen en tempels, die wij kennen, de rijken geïnspireerd zullen hebben bij de bouw van hun particuliere woningen.

In de hellenistische of Alexandrijnse periode zijn er meerdere steden aangelegd, waar de bouwkundigen hun inspiratie de vrije teugel konden laten. Archeologische opgravingen geven een duidelijk beeld van woning en stedebouw uit deze periode. Priëne b.v. was één van de 70 steden door Alexandros de Grote gebouwd, naar het urbanisatieplan van Hippodamos, huizenrijen volgens het schaakbordplan, en rechthoekige stadswijken, soms gebouwd op terrassen al naar de niveauverschillen van de bouwterreinen. Ook in Milete en op het eiland Delos werden huizenresten uit deze periode blootgelegd.

Het type-huis van Priëne, ten noordwesten van Milete, is een vierkant blok, zonder ramen aan de straat, slechts een ingang tot een binnenhof, dat waarschijnlijk een peristylium was. De dikte van de muren, ca. 70 cm, en de geringe oppervlakte van het bebouwde deel wijzen erop dat er heel waarschijnlijk één of meer verdiepingen opgetrokken werden, die dan wel ramen aan de straatkant hadden. De gevelbreedte schommelt rond de 10 m, de diepte van de bouw van 20 tot 25 m. Slechts twee derde was bebouwd en over het algemeen was er geen tuin aangelegd.

De huizen waren in een rij gebouwd, de deur bij de gemeenschappelijke muur kwam uit op een gang die naar de binnenplaats of het peristylium leidde. Hierop kwamen de kamers van het huis uit met aan de achterkant het megaron. Het megaron, de grootste kamer van het huis, was de ontvangstzaal en eetkamer van de heer des huizes. De muren waren bepleisterd met fijne kalkmortel, vermengd met haar, waarop een fijne laag kalk was aangebracht, zodat de muren met fresco’s versierd konden worden. De vloeren waren nu dikwijls bedekt met mozaïek of mussiefwerk, wat de Grieken lithostroton noemden. In de preklassieke tijd bestond de vloer meestal uit tegels of beton.

Grotere woningen hadden een peristylium, een overdekte gaanderij, soms twee, en minstens één verdieping, die men meestal bereikte langs een trap aan de buitenzijde.

Meestal werden de lokalen aan de straatzijde als winkels verhuurd, waarvoor dan de noodzakelijke accommodatie als ingang of etalageruimte en -vensters was aangebracht. Het gebeurde ook dat er kelders waren onder de benedenverdieping.