Gepubliceerd op 26-09-2017

Tragedie in Rome

betekenis & definitie

Tragedie in Rome - Oorsprong en herkomst De oorsprong van het Latijnse toneel, gereconstrueerd door T. Livius en Horatius naar het voorbeeld van de evolutie van de Griekse tragedie, zoals Aristoteles hiervan een historisch overzicht had gegeven, blijkt gedeeltelijk aanvaardbaar, voorzover de Latijnse komedie beschouwd wordt. De tragedie in Rome is Griekse import. Tot op zekere hoogte kan dit trouwens ook gezegd worden van de Latijnse komedie. Wat vóór de tweede helft van de 3e eeuw v.C. te Rome en in enkele andere steden vertoond werd, b.v. de atellana en de mimus, is blijven doorleven, doch beïnvloedde niet op noemenswaardige wijze de literaire en toneelmatige voorstelling van de tragedie en/of komedie. De oude toneelvormen hebben wel zo’n taai leven gehad dat zij zich naast de tragedie en komedie in stand hebben gehouden, de blijvende belangstelling hebben opgeëist en weer tot volle bloei zijn gekomen, vooral dan aan het einde van de Republiek en in de Keizertijd, toen de ernstige dramatische stukken niet vaak meer werden opgevoerd, en vervallen waren tot leesstukken voor de bevolkingsklasse met verfijnde smaak. Vóór het jaar 240 v.C. werd er te Rome niets van betekenis op het gebied van de tragedie gepresteerd. De Romeinen, en dan nog bijna uitsluitend legioensoldaten, kwamen voor het eerst in contact met de Griekse verwezenlijkingen op gebied van het toneel tijdens de Eerste Punische Oorlog (264-241 v.C.) in de belangrijkste steden van Magna Graecia. Dit verklaart enigszins het succes van de eerste opvoering van een uit het Grieks in het Latijn vertaalde tragedie in 240, in het kader van de Ludi Romani. Dit was het werk van Livius Andronicus, een Griek uit Tarentum, die daarmede het begin vormde van de Latijnse toneelliteratuur, zelfs van de Latijnse literatuur zonder meer.

Naderhand volgden nog andere vertoningen van Griekse tragedies, waarvan de onderwerpen hoofdzakelijk geput waren uit de Troiaanse sagenkring, vooral de onderwerpen behandeld door Sophokles. De in het Latijn vertaalde tragedie werd opgevoerd in de oorspronkelijke, Griekse kleding, nl. de fabula palliata, aldus genoemd naar het Grieksepallion.

Andere auteurs zijn hem op de ingeslagen weg gevolgd en vertaalden of creëerden tragedies, met onderwerpen gehaald uit de Troiaanse sagenkring, b.v. Naevius, een jongere tijdgenoot van Livius Andronicus, wiens eerste stuk werd opgevoerd in 235 v.C. Het is waarschijnlijk aan hen beiden te danken dat de Troiaanse sagenkring zo in bijzonderheden te Rome bekend geraakt is.

Naevius was blijkbaar de eerste om naast zijn tragedies naar Grieks model ook fabulae praetextae te componeren. Dit waren tragedies met themata uit de eigen nationale Romeinse geschiedenis of legenden. Ze ontleenden hun benaming aan de toga praetexta, de plechtige toga met purperen rand, die gedragen werd door de senatoren. Wanneer de tragedies eenvoudig Romeinse onderwerpen behandelden, noemde men ze fabulae togatae. De personages droegen dan de gewone toga.

Onder de opvolgers van Livius en Naevius, als tragedieschrijvers, die ook wel andere genres of komedies op hun actief hadden, zijn de belangrijksten Ennius, Pacuvius en Accius. Zij schreven enkele fabulae praetextae naast vele tragedies volgens Grieks model.

Vanaf het begin van de 1e eeuw v.C. kende de tragedie in Rome een periode van verval, al heeft ze zich in feite nooit kunnen verheugen over een bijval, zoals men die in Griekenland kende.

Vermoedelijk heeft dit gebrek aan belangstelling vanwege het Romeinse publiek voor de tragedie als zodanig tot gevolg gehad dat er sedert Accius (170-90 v.C.) geen werkelijk grote tragedieschrijvers meer zijn geweest. Voorzover er nog tragedies op het repertorium van de Ludi scaenici voorkwamen, waren het wederopvoeringen van bekende stukken van grote schrijvers, die de elite van de Romeinse maatschappij konden blijven bekoren. Deze aristocratie kon de literaire en toneelmatige kwaliteiten waarderen en de opvoering van deze tragedies lonend maken, als ze maar uiting gaven aan de hooggestemde gevoelens van burgerlijke vrijheid en ongebondenheid in de uitdrukking van de persoonlijke gedachten. Hieraan kwam noodzakelijk een einde, toen de Republiek vervangen werd door het Principaat.

De laatste opvoering van een Romeinse tragedie moet naar alle waarschijnlijkheid gesitueerd worden in 29 v.C., tijdens de spelen, georganiseerd om Augustus’ overwinning bij Actium te vieren. Het was het stuk Thyestes van Varius Rufus, die vooral zijn sporen had verdiend als elegisch en episch dichter.

Onder Augustus schreef Asinius Pollio nog tragedies, die alle verloren zijn gegaan. Van Ovidius’ Medea zijn er slechts een paar verzen bewaard gebleven en onder Nero schreef de tragicus Seneca zijn drama’s, leesstukken, die nooit opgevoerd werden. Zoals de meeste van zijn voorgangers koos Seneca de onderwerpen van zijn tragedies uit Griekse voorbeelden.

Het ligt voor de hand dat de geringe belangstelling, het gebrek aan succes van de tragedie in de Romeinse wereld verklaard moeten worden uit het feit dat de Romein anders ingesteld was tegenover zijn goden en helden dan de Athener, een instelling waarin de tragedie in Griekenland haar oorsprong had gevonden. Daarbij mag niet uit het oog verloren worden, dat de tragedie als zodanig in Rome nooit volledig burgerrecht heeft verkregen, omdat zij zich nooit helemaal van haar Griekse verleden heeft losgemaakt. Haar problematiek is door de Romein als een eigen problematiek herkend. Deze innerlijke tegenstelling kwam het scherpst tot uiting, toen de leer en de levenshouding van de Stoa met haar rationalistische onderbouw door de elite van de Romeinse burgers werden aanvaard.

Voorstellingen en theater

Vanaf het begin werden in Rome de voorstellingen van de vertaalde tragedie ingeschakeld in de reeds bestaande openbare feesten en spelen. Deze feesten en spelen, Ludi, werden door de overheid georganiseerd en wortelden in religieuze gebruiken. Het feit dat de Griekse tragedie uit religieuze plechtigheden en zangen was gegroeid, heeft er wel toe bijgedragen dat in Rome de voorstellingen eveneens in godsdienstige vieringen hun plaats kregen. De belangrijkste Romeinse Ludi, waarin de voorstelling van een tragedie de feestelijke periode afsloot, waren de Ludi Romani in de maand september. In 240 v.C. werd bij deze gelegenheid voor de eerste maal een door Livius Andronicus in het Latijn vertaalde tragedie opgevoerd. Daarop volgden de Ludi Plebei in de maand november van 235 v.C.; in juli van 213 de Ludi Apollinares, in april van 194 v.C. de Ludi Megalenses, in mei 173 v.C. de Ludi Florales.

Lagen de data van deze feesten en dus de daarin opgenomen Ludi scaenici vast, dan moet toch opgemerkt worden dat ook andere gebeurtenissen als triomftochten of begrafenissen van vooraanstaande burgers welkome aanleidingen waren om ook toneelvoorstellingen op het programma te zetten.

De eerste voorstellingen werden gegeven op een groot houten podium dat voor de gelegenheid was opgetimmerd op de plaats waar het geheel van de feestelijkheden zich afspeelde, b.v. het Circus of het Forum of andere openbare plaatsen. Juist omdat er gewoonlijk ook andere en zeer populaire festiviteiten plaats vonden, b.v. de wagenrennen en atletiekwedstrijden, moest dit podium ofwel vlug verwijderd ofwel vlug opgetimmerd kunnen worden.

Het gebruikte decor was vrij eenvoudig: de achtergrond werd gevormd door de gevel van een paleis of van een tempel. Zoals in de Griekse theaterbouw en de aanleg van het toneel waren ook hier conventies aangenomen. Rechts (van het standpunt van de toeschouwers, die als in een amfitheater om een half cirkelvormig orchestron zaten) kwamen de spelers vanuit de nabijheid, b.v. het Forum van de stad, waar zich het stuk afspeelde. Links ging men naar het buitenland of het havengebied om naar den vreemde te vertrekken.

Op het orchestron waren officiële zitplaatsen aangebracht voor de senatoren of belangrijke genodigden. Langzamerhand had er een uitbreiding van de bouw van het podium plaats. Colonnades en beelden werden rondom als versiering aangebracht en gedeeltelijk ook uit noodzaak, want achter het podium, tijdelijk opgeslagen in het Circus of op het Forum, was er de open ruimte.

Steeds meer werden er decoratieve en prachtig beschilderde panelen aangebracht, ook al was de opbouw van tijdelijke aard. De senaat te Rome was principieel tegen vaste theaters, in hout opgetrokken, wegens het gevaar voor brand, die zo dikwijls de binnenstad van het oude Rome heeft geteisterd. Pas in het midden van de 1e eeuw v.C. is men in Rome begonnen met de bouw van een stenen theater, naar het voorbeeld van die uit Zuid-Italië en Sicilië, o.a. Syracusae, Segeta, Tyndaris en Pompeii. Nochtans met dit verschil, dat men te Rome de cavea of ruimte voor de zitplaatsen niet kon aanleggen langs de flank van een heuvel (cfr. theater van Pompeii).

Als wij ons laten inspireren door het plan van het Theater van Marcellus te Rome, kunnen wij enkele essentiële verschillen met de theaterbouw in Griekenland constateren. Voortgekomen uit het primitieve houten podium en het ronde auditorium, gekopieerd naar het model van het Griekse, werd het theater door de Romeinen in de 1e eeuw v.C. tot een architecturale eenheid geschapen, die mooi en praktisch was. De verdeling van het auditorium was systematischer en eenvoudiger uitgevoerd dan dit in de Griekse theaters het geval was. Dat werd bereikt door een systeem van hoge subconstructies, dat de toeschouwersruimte onafhankelijk van de glooiing van de bodem maakte. De constructie van boogcomplexen en overwelfde gangen was mogelijk door het aanwenden van beton. De buitenzijde van het theater was versierd met zuilen of halve zuilen in de verschillende Griekse bouworden. De booggewelven tussen de zuilen van de benedenverdieping vormden de ingang tot de toeschouwersruimte. Over het algemeen was ook de decoratie luxueuzer dan de Griekse. De belangrijkste verschillen tussen de bouw en de opvatting van het theater in Rome en de Griekse wereld waren de volgende.

In het Griekse theater was het orchestron volledig cirkelvormig. Podium en orchestron waren in Griekenland gescheiden, in Rome samen opgenomen in een architecturaal geheel. In Griekenland was het toneel hoog en ondiep, in Rome laag en diep. Het proskenion was in Griekenland versierd met colonnades en beschilderde planken, maar in Rome had het een gesloten voorzijde met nissen. Open parodoi leidden naar de Griekse orchestra, in Rome waren zij overwelfd. De erezetels van de priesters van Dionysos bevonden zich op de laagste rij van de zitplaatsen. In Rome waren in de theaters boven de overwelfde ingangen loges voor hen, die voor de spelen zorgden. Senatoren, leden van het stadsmagistraat of andere belangrijke genodigden zaten op het orchestron.

Het Griekse theater was daarbij aangelegd op het heilig domein van Dionysos bij een tempel of een altaar. Het Romeinse kon waar dan ook opgetrokken zijn. In Griekenland was het theater een religieus en democratisch gebouw met goede zitplaatsen voor iedereen. Het Romeinse was een klassetheater, met meer zitplaatsen voor de officiëlen, en verschillende zitplaatsen voor velerlei standen van de maatschappij.

De voorstellingen in Griekenland waren literair hoogstaand. In Rome waren ze een schouwspel, aangepast aan de smaak van het publiek.

De spelers in de Latijnse tragedie liepen op gesloten halve laarzen met dikke zool (kothornos, cothurnus) en droegen aanvankelijk geen maskers (dit gebruik is pas aan het einde van de 2e eeuw v.C. in zwang gekomen), wel grote pruiken en soms baarden. Vrouwenrollen werden ook door mannen gespeeld. De dichter speelde waarschijnlijk zelf de hoofdrol en hij koos zijn medespelers. Later werden er toneelgroepen gevormd. In tegenstelling met de opvoeringen in Griekenland voerde men in Rome slechts één stuk per keer ten tonele en niet drie of vier. Voor de opvoeringen zelf hoefde de auteur niet in te staan, zoals in Griekenland, waar hij zijn stukken toezond aan de archon basileus (zie Archon), die besliste welke voor de wedstrijd in aanmerking kwamen en dan een chorègos aanstelde. In Rome, na het ontstaan van de toneelgroepen, zocht de directeur, dominus gregis, contact met de auteur, van wie hij het stuk kocht en daarna kwam hij overeen met de aediles, die de spelen regelden. Deze dominus gregis was meestal een vrij burger, de leden van zijn groep daarentegen meestal slaven of vrijgelatenen. Dit had tot gevolg dat het beroep van toneelspeler als minderwaardig voor een Romeins burger werd geacht.

< >