Praefectus urbi - Ambt - het oudste van alle praefecturen, dat reeds in de Koningstijd voorkwam. Wanneer de koning en later de consules voor enige tijd Rome moesten verlaten, kozen ze een plaatsvervanger uit de leden van de senatorenstand of oud-consuls sedert Augustus. De praefectus urbi was de hoogste magistraat in Rome, belast met het bestuur, de bewaking en de veiligheid, doch slechts voor zolang de koning, later de consuls en weer later de keizer uit Rome afwezig was. Hij oefende toezicht uit op de politie in de stad en voerde het bevel over drie cohortes urbanae. Hij sprak ook recht in criminele aangelegenheden.
Wel waren er sedert 367 v.C. bij de creatie van het ambt van praetor urbanus geen praefecti urbi meer nodig, want hij was de collega minor van de consul; toch werd er nog een aangesteld tijdens de Feriae Latinae (zie Feesten in Rome), waaraan alle magistraten deelnamen en Rome verlieten om naar de Mons Albanus te gaan. Augustus benoemde een vaste gouverneur voor Rome, wiens politietoezicht zich uitstrekte tot 100 mijl buiten Rome. Ook deze droeg de titel praefectus urbi.
Sedert keizer Tiberius was de praefectus urbi een permanente functionaris, die voortdurend zijn aanzien vergrootte ten koste van de oude republikeinse magistratuur. Zijn bevoegdheid strekte zich uit tot 100 mijl rond Rome. In 270 werd zijn ambtsduur tot twee jaar beperkt. Tijdens de regering van Diocletianus had de praefectus urbi zijn bevoegdheid behouden, zo niet versterkt. Hij zat de senaat voor, was de verbindingsman tussen de keizer en Rome, hield toezicht op de bevoorrading van de stad en sprak recht in beroep te Rome en binnen 100 mijl rond de stad als gedelegeerde van de keizer. Hij was rechter in eerste instantie voor de clarissimi. Al deze bevoegdheden maakten van de praefectus urbi een van de eerste magistraten van het Rijk. Tijdens de regering van Iustinianus had Constantinopel ook zijn praefectus urbi, die de naam eparchos had aangenomen. Hij was de eerste van de senaat en lid van het consistorium. Hij was het hoogste gezag in de stad, was verantwoordelijk voor de openbare orde, doch zijn functie was van louter burgerlijke aard. Hij had het bevel over de politie, kon de delinquenten vervolgen en straffen en sprak recht in civiele en criminele aangelegenheden in de stad en 100 mijl in de omtrek. Hij ontving het beroep tegen de vonnissen, uitgebracht door de stadhouders in de provincies.