Gepubliceerd op 14-09-2017

Feesten in Rome

betekenis & definitie

Feesten in Rome - De openbare religieuze feesten in Rome, de Feriae, waren talrijk en veelsoortig. Dit verwijst evenwel niet naar een vrome instelling van de Romein, die meer een toeschouwer was bij de godsdienstige feesten en plechtigheden, dan dat hij er zich in hart en gemoed door bewogen voelde. De traditionele en voorgeschreven handelingen waren zaak voor de priesters en sodalitates, die wisten hoe alles moest verlopen.

De Feriae privatae waren de feesten voor kleinere gemeenschappen, als een wijk of een familie, en waren uit de aard der zaak niet voor het hele volk van Rome bestemd.

Op de kalender van de publieke feesten, Feriae publicae, stonden alleen de feesten die op een vaste datum moesten plaatsgrijpen, nl. de Feriae stativae. Hiernaast hadden de Romeinen nog enkele Feriae indictivae of conceptivae, feesten die weljaarlijks gevierd moesten worden, doch op wisselende data, waarbij rekening gehouden moest worden met bepaalde omstandigheden, o.a. seizoenen of de stand van het werk op het land. Ze werden vastgesteld door de ter zake bevoegde magistraat, de pontifex. Ingeval voor een enkele maal en voor een bepaald publiek feest gevierd moest worden, ingevolge een bepaalde gebeurtenis, werd deze Feriae imperativae genoemd.

Over de data van de meeste feesten in Rome zijn we goed ingelicht aan de hand van teruggevonden fragmenten van de opgemaakte kalender, doch voor vele, blijkbaar oude feesten is de ware toedracht niet meer te achterhalen. Anderzijds blijken bepaalde godheden als b.v. Venus en Apollo, Minerva en Diana in de Republikeinse periode niet die betekenis te hebben gehad, die ze kregen in de Keizertijd. De twee godheden die de meeste feriae op de kalender telden, waren Iupiter en Mars.

Feesten ter ere van Iupiter

Aan Iupiter waren de Iden (zie Kalender) van elke maand toegewijd; alle Iden waren dus dies nefasti. Zijn priester, flamen Dialis, bracht hem dan een offer.

Drie feriae voor Iupiter hadden betrekking op de wijnbouw en golden voor Iupiter Liber: Vinalia priora, gevierd op 23 april met de waarschijnlijke bedoeling de groei van de wijnranken te bevorderen; Vinalia rustica, gevierd op 19 augustus bij het begin van de wijnoogst; Meditrinalia, gevierd op 11 oktober, wanneer de jonge wijn, na de eerste gisting werd gedronken.

Over de twee overige feesten ter ere van Iupiter, nl. het Poplifugium op 5 juli en een tweede op 23 december, is zeer weinig bekend.

Feesten ter ere van Mars

De feesten ter ere van Mars staan dui

delijk in het teken van de oorlog. Deze feriae zijn verspreid over de maanden februari tot oktober, waarin de militaire verrichtingen plaatshadden. Op 27 februari werd ter ere van Mars een Equirria gehouden, een paardenwedren en monstering van de oorlogspaarden.

Op 1 maart, de maand van Mars, vond een feest plaats, waarover geen details bekend zijn. Waarschijnlijk werden dan de ancilia, de heilige schilden, tevoorschijn gehaald (zie Saliërs). Op 14 maart stond andermaal een Equirria op het programma en op 17 maart een Agonium Martiale, een offerfeest voor Mars. Op 19 maart vierden de Romeinen een Marsfeest, dat zij Quinquatrus noemden, het feest van de wapenzuivering, de wagens, de speren en de schilden. Op dit feest waren de Salii, de priesters van Mars, actief. Deze cyclus van Marsfeesten werd besloten met het Tubilustrum op 23 maart. Het was een feest van de zuivering van de tubae, de trompetten. Nadat het seizoen van oorlogsvoering was afgelopen, vond een laatste feest ter ere van Mars plaats op de Iden van oktober (15 oktober), onder de benaming van Equus October, het Oktoberpaard. Ook nu werd een paardenwedren gehouden op het Campus Martius en het overwinnende paard werd door de flamen Martialis geslacht en aan de god Mars geofferd. De staart werd afgesneden en na een ren door de stad moesten enkele druppels van het bloed op de haard van de Regia gesprenkeld worden. Een deel van het bloed werd verder nog bewaard in de tempel van Vesta om bij een reinigingsritueel gebruikt te worden. Vier dagen later, op 19 oktober, had het Armilustrumplaats, een feest tijdens hetwelk de wapens werden gezuiverd van de kwaadaardige krachten, die zich eventueel aan de wapens hadden gehecht. De Ancilia werden nu weer opgeborgen.

Feesten ter ere van de beschermgoden van landbouw, oogst en vee

Deze feriae waren verspreid over lente, zomer en herfst. Het begin van deze reeks feesten was op 15 april met het Fordicidia ter ere van de godin Tellus. Een drachtige koe, vacca forda, werd geslacht in elk van de 30 oude curiae en één op het Capitool, en haar ongeboren kalf werd tot as verbrand. Het was natuurlijk de bedoeling met dit feest de vruchtbaarheid van de geslachte dieren over te brengen op de veestapel en op de reeds gezaaide velden. De as van het verbrande kalf werd door de Vestaalse maagden bewaard als reinigingsmiddel.

Op 19 april hadden de Cerealia plaats ter ere van Ceres, de godin van de vruchtbaarheid van de aarde en meer bepaald die van de graangewassen.

De Parilia, ter ere van Pales, werden gevierd op 21 april door de herders en veefokkers. Ook in Rome zelf werd een plechtig feest gehouden, waarbij het bloed van het Equus October (zie hoger) en de as van de kalveren, verbrand tijdens het Fordicidia, in het vuur geworpen werden. Ongetwijfeld was dit een zuiveringsritueel. Op 23 april volgde de Vinalia priora (zie hoger), eerste wijnfeest en op 25 april de Robigalia ter ere van Robigus, een numen of geest van de rode schimmel of roest in het koren. De Romeinen trokken in processie naar het heilige bos van Robigus, langs de via Claudia en daar offerde de flamen Quirinalis een schaap en een roodharige hond. Hierdoor moest de pest in het jonge koren afgeweerd worden. Het feest werd besloten met een wedloop.

In de late zomer volgden weer feriae in verband met het binnenhalen van de oogst en het opbergen daarvan. De wijnoogst werd begonnen met de Vinalia rustica (zie hoger) op 19 augustus. Twee dagen later, op 21 augustus, vierde men in Rome de Consualia ter ere van Consus, een zeer oude godheid, van wie de ware betekenis in de klassieke periode verloren was gegaan. Men twijfelt er nu niet meer aan dat de naam Consus verwant is aan condere (opbergen). Dus was Consus de godheid die het in de schuren opgeborgen graan beschermde. Consus had te Rome in het dal tussen Palatijn en Aventijn, waar het Circus Maximus zou gebouwd worden, een ondergronds altaar. Dit feit verwijst naar de oude gewoonte om het graan in onderaardse kuilen of kelders te bewaren. Op dit altaar werd een offer opgedragen door de flamen Quirinalis en de Vestaalse Maagden om de bescherming van de binnengehaalde oogst af te smeken. Consus werd ook in verband gebracht met paarden en aldus in Rome wel eens vereenzelvigd met Poseidoon. Op het feest van de Consualia hadden dan ook sedert onheuglijke tijden paardenwedrennen plaats en die dag werden de paarden, werkpaarden en muilezels met bloemen getooid. Tijdens zo’n Consualia zou volgens de traditie de roof van de Sabijnse maagden hebben plaatsgehad.

Een tweede feest van de Consualia had plaats op 15 december en viel samen met het beëindigen van het dorsen. Ook nu hadden dezelfde circusspelen en paardenwedrennen plaats.

In het begin van de 3e eeuw v.C. kreeg Consus een tempel op Aventijn, waar hij, door het teloorgaan van het inzicht in zijn juiste betekenis, als een god van de goede raad of raadgever werd vereerd. Augustus herstelde de tempel in 7 n.C.

Nauw aansluitend bij deze feriae voor Consus was de viering van de Opiconsivia op 25 augustus. Ze werd gehouden ter ere van Ops, de godin van de oogst en dus van overvloed en vruchtbaarheid. In de oudere tijden was Ops de echtgenote van Consus en aldus heette haar feest van 25 augustus Opiconsivia. Op deze dag had een oogstfeest plaats in een kapel van de Regia (want een eigen tempel bezat zij niet) waar slechts de pontifex maximus en de Vestaalse Maagden toegang hadden. Deze ceremonie in de Regia, het oude koninklijke paleis, symboliseerde het opslaan van de oogst in de staatsschuren door de koning en zijn dochters. In latere tijden werd Ops vereenzelvigd met Rhea en vormde toen een paar met Kronos. Als zodanig kreeg Ops nog een tweede feest, vier dagen na het tweede Consualia, dus op 19 december. Deze feria heette Opalia en sloot de reeks van de oogstfeesten af. Tussen de twee eerste oogstfeesten voor Consus en Ops van 21 en 25 augustus vierde men te Rome nog de dag van de Volcanalia op 23 augustus ter ere van Vulcanus, de gevreesde god van het verwoestende vuur. Men riep zijn hulp in als brandwerende godheid, zeker in de Republikeinse periode, die ervoor moest zorgen dat de opgeslagen oogst niet door het vuur verteerd werd. Als zodanig had Volcanus een tempel bij het circus Flaminius buiten het Pomoerium op het Marsveld en in zijn dienst stond de flamen Volcanalis. De tempel was voor hem opgericht in 214 v.C., daar waar hem voordien een zeer oud altaar was toegewijd, dichtbij het oude Forum en het Capitool, het Volcanal.

Verschillende verspreide feesten

Naast deze feriae voor goden van oorlog en landbouw waren er over het jaar nog verschillende verspreid, waarvan het ritueel minder bekend is of waarvan zelfs de bedoeling niet meer achterhaald kan worden. Men is het in gespecialiseerde kringen in alle gevallen niet eens. De belangrijkste feriae van deze categorie zijn de volgende.

De Furrinalia, het feest van Furrina op 25 juli. Alhoewel deze godheid nog in Cicero’s tijd door dit feest werd geëerd, waren de betekenis en de essentie van de godheid verloren gegaan; wel had zij een eigen priester, de flamen Furrinalis.

De Carmentalia, het feest ter ere van Carmenta (of Carmentis), gevierd op 11 en 15 januari, onder leiding van een eigen priester, de flamen Carmentali. Men weet niet veel over dit feest of deze godheid. Waarschijnlijk was ze een watergeest of brongodin (nimf) met profetische gaven. Later werd zij dan aangeroepen voor bijstand bij de geboorte. Een van de toegangspoorten tot Rome ten zuiden van het Capitool droeg haar naam, de Porta Carmentalis.

De Larentalia, op 23 december gevierd, was een feria dat ook op verschillende wijze werd geïnterpreteerd (zie Larentalia).

De Terminalia was de dag van grenspalen of -stenen, die de grenzen tussen de verschillende landeigendommen afbakenden. Men vierde het op 23 februari. Deze stenen, termini, oorspronkelijk wellicht de grensstenen van de ager romanus hadden een goddelijke tegenhanger in de heilige grenssteen, Terminus, die zich bevond in de tempel van Iupiter op het Capitool. Het officiële feest der Terminalia vond plaats bij een mijlsteen aan de via Laurentina, waar oorspronkelijk offers van koeken en eerste vruchten werden gebracht. Ook de bezitters van landgoederen kwamen die dag aan de grens van hun eigendommen bijeen.

Zij versierden de grensstenen, aanvankelijk ruwe stenen, later met gebeeldhouwde Hermeskoppen, en offerden er een dier, waarbij zij de stenen met het bloed van het offerdier besprenkelden. Verder verliep de dag in vrolijke opgetogenheid.

De Fontanalia op 13 oktober werd een particulier feest naast het officiële. Het officiële werd gehouden ter ere van Fons, een algemene brongodheid, die vereerd werd op de Janiculus bij de Ara Fontis. Men wierp op dit feest bijna overal bloemen in de bronnen en smukte verder de bronranden op. Ook dieren werden geofferd en hun bloed werd in de bron geworpen.

De Saturnalia, gevierd op 17 december en mettertijd uitgebreid over verscheidene dagen, waren de meest populaire feestdagen te Rome, en hebben zich dan ook het langst gehandhaafd. De Saturnalia werden gehouden ter ere van Saturnus, die wellicht een god van het zaaien is geweest en later met Kronos gelijkgeschakeld werd. De Saturnalia zouden dan het feest van het uitgezaaide winterkoren zijn. De vereenzelviging met Kronos zou een gevolg zijn geweest van het helleniseringsproces dat begon met de Tweede Punische Oorlog. De week van de Saturnalia was een periode van feestelijke uitgelatenheid, uitwisseling van geschenken, want in elke particuliere woning was het feest; aarden poppen en lichtende kaarsen versierden de kamers. De slaven, aan wie grote vrijheid werd verleend, zaten mee aan tafel en durfden dingen zeggen, soms op vrijpostige manier, die zij in de loop van het jaar hadden moeten verkroppen. In de klassieke Romeinse periode had dit feest dan ook het primitieve Italische karakter van een feest voor een landbouwgodheid verloren. In deze tijd aan het einde der Republiek waren de Saturnalia het best te typeren als ons carnaval.

De Lupercalia op 15 februari gevierd, kenden ook een lang leven en grote aanhang tot in de 6e eeuw n.C.

Feesten van een aparte categorie

Er waren nog een paar feriae van een afzonderlijke categorie, nl. die in verband met de afgestorvenen of gedenkdagen voor de doden.

De Parentalia, de gedenkdagen voor de di parentes, de voorvaderen, die bij de goden van de onderwereld vertoeven. De sluitingsdag van de reeks noemde men Feralia. Tijdens deze dagen werden de tempels gesloten, de magistraten moesten dan de tekens van hun ambtelijke waardigheid afleggen, b.v. de toga praetexta, de toga met de purperen band, en verder was het verboden huwelijken te sluiten. Elke familie moest op het graf van de afgestorven familieleden het voorgeschreven ritueel voltrekken. De graven werden opgesmukt en er werden eenvoudige offers gebracht. Op 22 februari, de dag van Caristia, had er een familiebijeenkomst plaats, met verering van Lares familiares, een erkenning van het contact tussen de dode en de levende leden van de familie.

De Lemuria op 9, 11 en 13 mei waren de dagen van de schimmen van overledenen, beschouwd als kwaadwillend. Dit stond in contrast met de Parentalia waar de schimmen als welwillend beschouwd werden. Het is derhalve mogelijk dat de Lemuria van oudere datum zijn (zie Lemuria, Manes). Voor de andere feesten ter ere van een bepaalde godheid, zie aldaar).

Feriae indictivae

Van de Feriae indictivae of conceptivae vierden de Romeinen o.a. de Fornacalia, de Quirinalia en de Se- mentivae (zie hierna), de Compitalia (zie aldaar) en de Ambarvalia (zie Fratres Arvales).

De Fornacalia, gehouden op verschillende dagen in het begin van februari ter ere van Fornax, de godin van de ovens, afzonderlijk door elk van de Curiae, de stadsdistricten van Rome, door hen, die gezamenlijk een oven (fornax) bezaten voor het roosteren van spelt.

Hierbij sloot aan het feest van de Quirinalia op 17 februari, ter ere van Quirinus, doch er is niets bekend over het ritueel. Men noemde dit feest Stultorum feriae (het feest van de dwazen), omdat op deze dag iedereen, die het ritueel van de Fornacalia van zijn eigen curia vergeten had, zijn vergetelheid kon goedmaken.

De Feriae Latinae, het grote gemeenschappelijke feest van de oude Latijnse bevolkingsgroepen, werd gedeeltelijk op de Mons Albanus en gedeeltelijk op de Capitolinus gevierd. Op het Capitool werden wagenrennen gehouden en op de Albaanse berg werd een witte os geofferd ter ere van Iupiter Latiaris. Het feest betekende een vernieuwing van het bondgenootschap tussen Rome en Alba en ging terug tot de eerste tijden van de Romeinse nederzetting. De Feriae Latinae was een vrije dag voor Rome.

De Sementivae, het feest van het zaaien, ter ere van Ceres in de maand januari, ging gepaard met een offer van een drachtige zeug en spelt.