Gepubliceerd op 18-09-2017

Havens in Griekenland

betekenis & definitie

Havens in Griekenland - De meeste steden, die aan de kust gelegen waren, geleidelijk gegroeid of in de kolonisatieperiode daar bewust aangelegd, hadden een aanlegplaats voor schepen. Op deze plaats mondde een karavaanweg of handelsroute uit, want de handel in en het vervoer van allerhande waren gebeurden het veiligst over zee. Hieruit volgt dat de groei van de eerst op primitieve wijze aangelegde haventjes gelijke tred moest houden met de ontwikkeling van de handel. De natuurlijke gesteltenis van inham of baai werd aangepast en vergroot door pieren of afdamming. De oorspronkelijke haven, voldoende voor de oudste modellen van schepen met twintig of vijftig roeiers, voldeed niet meer, toen er grotere eenheden als de triëre van stapel liepen. Daarbij kwam de noodzakelijkheid naast de aanlegplaats een berging van de handelsvloot en ook die van de militaire vloot te voorzien. Dit bood minder moeilijkheden, wanneer de eigenlijke habitat van de stad nu niet zo direct bij de zee gelegen was. Dit was eigenlijk veelvuldig het geval, want een dergelijke situatie bood een zekere veiligheid tegen overvallen van zeerovers.

Delos bezat reeds een voortreffelijke haven in de 8e eeuw v.C., ook andere handelssteden kregen hun haveninstallatie. Athene had meer dan een eeuw vóór Themistokles zijn haven, Kantharos en Phaleron, en een vloot, want de strijd om het bezit van Sala- mis tegen Megara werd op zee uitgevochten. De volle bloei van het handelsleven maakte toen in belangrijke steden de uitbouw van de havens noodzakelijk. Korinthos, Megara, de havens op Euboia, op Skiathos, op Lemnos, Milete, Amphipolis, Olynthos, Halikarnassos, Mythilene, Abydos enz. en later Syrakusae op Sicilië kregen min of meer belangrijke havencomplexen.

De belangrijkste evolutie van de Atheense haven begon met Themistokles, die begrepen had dat de toekomst van Athene op zee lag, niet alleen op commercieel, doch ook op militair gebied. De Piraeus werd één groot havencomplex, bestaande uit de oude aanlegplaatsen Phaleron, Munichia, Zea en Kantharos. De indrukwekkende plannen van Perikles werden door de architect Hippodamos van Milete uitgevoerd en zij maakten van Athene’s Piraeus de grootste militaire en handelshaven van de oudheid, waarmee die van Syrakusae later vergeleken kon worden.

De havendammen werden versterkt en verlengd en op de uitlopers werden torens gebouwd, waarop in de 5e eeuw v.C. bij nacht open vuren brandden om eventueel de schepen te leiden. Dit waren de voorlopers van de lichtbakens in de hellenistische periode. De zuilen of torens zelf moesten bij dag de juiste ligging van de haven aanduiden. Zo nodig konden kettingen de doorvaart tussen de torens verhinderen. Vooral na de bouw van de Lange Muren groeide binnen het complex van de Piraeus een geheel van arsenalen, werven, opslagruimten voor graan en andere levensmiddelen, silo’s, scheepsloges, kantoren, beursgebouwen enz. die met de stad Athene zelf een veilig en autarkisch leven mogelijk maakte. Dit werd voldoende bewezen bij het begin van de Peloponnesische Oorlog in 431 v.C., toen de bevolking van heel Attika binnen de Lange Muren kwam en er veiligheid en voedsel vond. Trouwens, de Atheense handelsvloot werd niet gehinderd.

De nieuwe havens, die aangelegd werden in de hellenistische periode, hadden een regelmatiger bouwplan, omdat men toen minder rekening hield met de door de natuur geboden veiligheidsmiddelen. Zie Vloot in Griekenland.