Praktisch iedereen zal na één blik op de tekening hieronder kunnen vertellen, dat de vreemde wezentjes, waarmee het jongetje danst, feeën en kabouters zijn. Ze bestaan weliswaar niet en niemand heeft er ooit een gezien - maar er zijn zoveel sprookjes, waarin ze een rol spelen, dat iedereen ze onmiddellijk herkent.
Niemand weet precies waarom en wanneer men in feeën en kabouters is gaan geloven. Het is echter gemakkelijk te raden. De mens zag heel vaak dingen gebeuren, die hij niet kon begrijpen. ‘Dat moet het werk zijn van wezens, die wij niet zien’ concludeerde hij bij zichzelf. ‘Waarschijnlijk komen ze alleen ’s nachts tevoorschijn. En ze moeten wel heel erg klein zijn want anders zou ik ze kunnen horen’.
Het geloof in kleine, onzichtbare wezens met toverkracht ontstond niet in één bepaald deel van de wereld. Praktisch alle volkeren hebben hun sprookjes, waarin feeën en kabouters een rol spelen. En in al die verhalen komen goede en boze feeën voor; behulpzame en kwaadaardige kabouters; kabouters, die de mens willen helpen en feeën, die hem kwaad willen doen. In sommige streken van de moderne wereld (Ierland en Wales bijvoorbeeld) zijn nog steeds mensen, die écht aan feeën en kabouters geloven en ze ‘het kleine volkje’ noemen. Het eerste boek, waarin feeën en kabouters een rol spelen, verscheen in 1697 in Frankrijk. Het werd geschreven door Charles Perrault en het bevatte een groot aantal verhalen, die ook tegenwoordig nog populair zijn.
De sprookjes van Assepoester en Doornroosje zijn bijvoorbeeld beide door Perrault geschreven. In het eerste treedt een goede fee op, die Assepoester in een prinses verandert; in het tweede speelt een boze fee een voornamè rol. Andere figuren uit deze wonderlijke sprookjeswereld zijn elfen, dwergen en aardmannetjes.