De Portugezen waren de eersten, die in 1598 voet aan wal zetten op Ceylon: een groot eiland (65.600 km2) ten zuidoosten van India, dat tegenwoordig zelfstandig is en deel uitmaakt van het Britse Gemenebest. Lang hadden de eerste kolonisatoren geen plezier van hun ontdekking; nog geen 100 jaar later werden ze verdreven door de Nederlanders, die het eiland exploiteerden tot ze er op hun beurt in 1802 verjaagd werden door de Engelsen.
Hoofdstad van Ceylon is momenteel Colombo: een havenstad van grote betekenis, omdat ze opgenomen is in de grote zeevaartroutes van de wereld. Het eiland heeft een tropisch klimaat en de vruchtbare bodem wordt elk half jaar bevloeid door de natte moesson. In het midden van het eiland verheft zich een zwaar bergmassief (Pedrotallagalla: 2538 m.), dat langzaam afloopt naar de kust. De hellingen zijn bedekt met rijke weidegronden; dichter bij de oceaan liggen weelderige plantages, waarop thee, palmen, kokosnoten, rijst en rubber worden verbouwd. Belangrijk voor de economie op het eiland zijn ook de kostbare edelstenen, die in de bodem gevonden worden, voornamelijk saffier en robijn.