Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Piëtisme

betekenis & definitie

[<Lat. pietas. vroomheid], richting in het protestantisme, die tegenover intellectualisme, vormelijkheid, leerheiligheid, nadruk legt op vroomheid van gemoed en op een leven, dat daarmee in overeenstemming is. Vandaar mijding van ‘de wereld’ en de cultuur i.h.a.. en streven naar een zuiver godsdienstig of althans godsdienstig geleid leven.

De naam ontstond uit de collegia pietatis of vroomheidskringen, die de voorstanders onderling vormden; ontstaan in Engeland onder de calvinistische puriteinen (17e eeuw), en heeft vandaaruit in Nederland invloed geoefend, (→ bevindelijkheid: → conventikels; → nadere reformatie). Later is het vooral in Duitsland aanvaard en speciaal in lutherse geest ontwikkeld. Het werd nu een belangrijke protestantse beweging, die zich doorzette binnen de grenzen van de bestaande kerken. Later sloten andere schakeringen, zoals de → Hernhutters, zich bij het piëtisme aan. In Nederland o.a. Jean de Labadie (1610-74) en Anna Maria van Schuurman (1607-78).

In de 18e eeuw was een belangrijke figuur → W. Schortinghuis. Het 19e-eeuwse → Réveil was min of meer een herhaling van het piëtisme. Het piëtisme kon religieus-pathologische aspecten vertonen: → Nijkerksebeweging.

Litt. H.Heppe, Gesch. des Pietismus und der Mystik in der ref. Kirche namentl. der Niederl. (1879); A.Ritschl, Gesch. des Pietismus (3 dln. 1880-86); W.Goetces, Die Vorbereitung des Pietismus in der reform. Kirche der Niederl. (19111; L.Knappert, Gesch. der Ned.- Hervon.. je Kerk gedurende de 16e en 17e eeuw (1911); R.A.Knox. Enthusiasm, a chapter in the history of religion (2e dr. 1951); O.Söhngen e.a.. Die bleibende Bedeutung des Pietismus (1960).

< >