Wat is de betekenis van vroomheid?

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

vroomheid

vroomheid - zelfstandig naamwoord uitspraak: vroom-heid 1. het erg godsdienstig zijn ♢ deze kerkgangers staan bekend om hun vroomheid Zelfstandig naamwoord: vroom-heid de vroomheid

2024-04-20
Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

VROOMHEID

betekent strikt genomen: godsdienstigheid, graag en goed bidden en met God en goddelijke dingen bezig zijn. Vroomheid moet echt zijn, anders is zij afstotelijk: zij is echt, als zij gepaard gaat met oprechte naastenliefde, wijsheid, rechtvaardigheid, sterkte, matigheid en nederigheid. Vroomheid wordt tegenwoordig ook gebruikt als zuiver Nederlands...

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vroomheid

s., frommens, frommichheit.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vroomheid

v., 1. (vero.) dapperheid; — deugdzaamheid; 2. godsvrucht, godsdienstigheid.

2024-04-20
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Vroomheid

Dit woord wordt in verschillende beteekenissen gebruikt: 1° Oorspronkelijk in het Middelnederlandsch voor flinkheid, dapperheid, in het bijzonder van een ridder; 2° Daarna meer voor flinkheid met betrekking tot God, stiptheid, nauwgezetheid en godsdienstigheid, vooral van levensgewoonten en gebruiken; 3° Nog later voor een meer uitgespr...

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

vroomheid

('vro:mheit) v.(...heden) 1. Eig. het vroom zijn. Syn.→ braafheid. 2. Metn. vrome daad.

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Vroomheid

v., godsvrucht, godsdienstigheid; het vroom-zijn.

2024-04-20
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Vroomheid

zie Deugd.