Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Mark

betekenis & definitie

[<Lat. marca, grensj, ook Marke, in de vroege Middeleeuwen ‘grensgebied' (→ markgraaf). Algemeen werd mark gebruikt ter aanduiding van het omgrensde, m.a.w. ‘gebied’ en wel gebied met eigen rechtspleging en onverdeeld grondbezit, gemeenschappelijk in gebruik bij de buren (→ buur, → buurschap).

Deze gemene gronden (ook gemeenten, meenten of communia genaamd) bestonden uit weiden, hooilanden, heiden, venen, bossen, wateren en wegen. De naam mark werd ook gebruikt voor het genootschap gevormd door de markgenoten. In Friesland werden de markegronden hemrik of hamrik genoemd. In sommige streken vindt men naast mark het woord maatschap en malen voor de markgenoten. Reeds in de 8e eeuw was de bouwgrond, de → es, bijzonder eigendom en kon men zijn akkers verkopen: heide, bos en water bleven nog lang onverdeeld. De mark-organisatie heeft tot de 19e eeuw in Oost-Nederland bestaan.

Door de Markenwet van 1886, waarbij iedere markgenoot voortaan de verdeling van de markegronden kon vorderen, zijn de meeste toen nog bestaande meenten verdwenen. Voor de marktoestanden in het Gooi → erfgooiers.LITT. A.S.de Blécourt, Aantekeningen over marken (in: Tijdschr. v. Rechtsgesch. i. 1918); B.M.de Jonge van Ellemeet, De Drentsche markenorganisatie (in: BVGO,

1919); W.van Iterson. De historische ontwikkeling van de rechten op de grond in de prov. Utrecht (2 dln. 1932): D.Th.Enklaar, Gemeene gronden in Noord-Brabant in

de Middeleeuwen (1941); B.H.Slicher van Bath, Mensch en land in de Middeleeuwen (2 dln. 1945); D.J.Cuipers, Bijdr. voor de rechtsgesch. van de gemeene dorps-gronden in Oostergo (1949); J.Ph.Monté Ver Loren, Grondbezit en standen in het O. des lands voor de feodaliscring (2e dr. 1949); D.Th.Enklaar en J.Ph.Monté Ver Loren, Oorkonden betreffende een tiental marken (1956).