Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Tiel

betekenis & definitie

stad in Gelderland, vierdhalf uur g\ benoordoosten Zalt-Bommel; 6500 inw.; in de 9e eeuw verwoest door de Noormannen; gedeeltelijk inde asch gelegd 1134 en 1136; door Dirk VH, graaf van Holland, geplunderd 1202, en door Otto, heer van Buren, omstr. 1316; in 1353 aan den hertog van Braband ontweldigd door Beinald II, hertog van Gelder, die de muren en poorten liet slechten; 1334 werd het grootste gedeelte van T. eene prooi der vlammen; 30 Aug. 1334 kwam T. voor goed aan Gelderland ; in den twist der Heeckerens en Bronkhorsten werd T. door hertog Reinald Hl van Gelder belegerd en stormenderhand ingenomen (24 Aug. 1350), en 145 menschen, die op den toren der St. Aalburgskerk gevlucht waren, werden met dien toren verbrand; 1374 ingenomen door heer Keinoud van Brederode; op Paaschdng 1378 een gevecht tnsschen de gewapende burgers van T., waarin vele voorname ingezetenen sneuvelden (vandaar de naam Kwade Paoschday); 1379 aan de Heeckerens ontweldigd door hertog Willem; 1420 bijna geheel in de asch gelegd door brand; 1425 weder door een feilen brand geteisterd; ouislr. 1505 kwam T. in de macht van den koning van Spanje, werd 3 Jan. 1512 door de Gelderschen ingenomen, en doorstond 1528 een vermaard beleg van Karel V met een leger van omstr. 20,000 man, welk beleg na vele vergeefsche stormiüopen opgebroken werd; in Febr. 1579 kwam T. uit eigen beweging onder’t gezag derSlaten; van 17 Juni 1672 tot Paaschdag 1674 door de Franschen bezet; 17S7 (Juli) werd te T. door ’t gemeen geplunderd; Oct. 1794 bezet doorde Engelschen, 6 Jan. 1795door de Franschen, 4 Dec. 1813 door pruis. dragonders.