Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Syrië

betekenis & definitie

arab. Sjam of Cham, turksch Soristan, een tot aziat.

Turkijê behooreud land, omvat het omstr. 2500 vierk. mijlen groote hoogland, dat zich met eène breedte van 20 a 30 mijlen over eene lengte van ongeveer 100 mijlen uitstrekt langs de gansche oostzijde der Middellandsche Zee, en van het N. naar het Z. doorloopen wordt door eene bergketen, welker middelste en tevens hoogste gedeelte den Libanon vormt. In het geheel vormt S. een groot bergplateau, en wordt in twee smalle strooken verdeeld, eene westelijke en eene oostelijke. Het zuiderdeel van de westelijke strook vormt het bergland van Palestina; het oosterdeel gaat beoosten Damascus langzamerhand over in de Syrische woestijn (eene groote landstreek tusschen Mesopotamië ten O., Syrië ten W., en de Arabische woestijn ten Z.). Van de bevolking (anderhalf millioen menschen) belijdt slechts de helft den Islam, de andere helft bestaat uit verschillende secten, zoo christelijke als mahomedaansche. Tegenwoordig is S. ingedeeld in drie ejalets van het Turksche rijk, nl.: Satda (waarin Palestina begrepen is), Sjam en Haleb. De voornaamste steden van S. zijn; Aleppo, Damascus, Acca, Jeruzalem en Beirut. De naam van S. en van zijne bewoners (de Syriërs) vinden wij bijna den ganschen Bijbel door vermeld, van Genesis 28: 5 af tot Amos 9 : 7, en ook in het N. T. (Matlh. 4; Lucas 2 en 4; Hand. 15, 18, 20 en 21; en Galaten 1). Oorspronkelijk bevolkt door verscheidene Semitische stammen, die reeds ten tijde van Abraham steden bezaten, splitste S. zich in eene menigte staten of rijken (o. a.: Damascus, Hamalh, Hems of Emesa, Zoba, Tadmor of Palmyra, Baalbek),wélke echter geen van allen zoo historisch belangrijk zijn geworden als de Joden en de Pheniciërs. In de 8e eeuw v. Chr. werd S. eene provincie van Assyrië, daarna achtereenvolgend van Babylonië, van Medië, van Perzië en van Macedonië, totdat de Seleucieden anno 3Ö1 v. Chr., na den slag bij Ipsus, een onafhankelijk rijk stichtten, nl. het Koninkrijk S., hetwelk veel grooter werd dan het eigenlijke S. en 237 jaren stand hield. Intnsschen laat zich de geschiedenis van het koninkrijk S. in vijf tijdvakken splitsen, waarin het allengs kleiner en kleiner werd, nl.:1) van 301 tot omstr. 240 v. Chr.; in dit tijdvak begreep S. nagenoeg al de bezittingen der Achemenieden in Azië in zich : Syrië, Klein-Azië (op eenige districten na), Persis, Susiana, Babylonië,Assyrië, Medië, Bactriana. enz. (Pergamum in 279 en Palestina in 275 scheurden zich van S. af; Parthiëne en Bactriana kwamen in opstand in 255);
2) van 240 tot 189 v. Chr.; het koninkrijk S. vergrootte zich met Palestina in 203, doch het verloor alles wat het in Klein-Azië bezat (190), en tevens verscheidene provinciën in het verste Oosten ;
3) van 189 tot 144 v. Chr.; verlies van Palestina, dat vrijgemaakt werd door de Maccabeeën (168 en v.), verlies van bijna al de westersche provinciën anno 144 v. Chr.;
4) van 144 tot 135 v. Chr.; het koninkrijk S. krimpt in tot het eigenlijke Syrië, benevens Cicilië en Pamphylië, maar behoudt toch nog zijne eenheid.
5) van 125 tot 64 v. Chr.; het koninkrijk S. is in 2 rijken gesplitst tot op de verovering door Tigranes (70),en wordt eindelijk tot een Romeinsch wingewest verlaagd door Pompejus (64 v. Chr.). Van de stichting des rijks tot aan den ondergang had het koninkrijk S. onafgebroken Antiochia tot hoofdstad. Op deromeinsche overheersching volgde het bewind der Sassanieden, toen dat der Kalifen, daarna de kortstondige christenrijkjes der Kruisvaarders, vervolgens de egyptische sultans en de Mamelukken, en eindelijk in de 16e eeuw de Osmanen, die in het bezit van S. zijn gebleven (uitgenomen de jaren 1037—40, toen S. aan het gezag van Mehemed-Ali onderworpen is geweest).

Koningen van Syrië (301—64 v. Chr.).

1e Tijdperk.

Seleucus I, Nicator I 311

Antiochus I, Soter 279

Antiochus II, Theos II, 260

Seleucus II, Callinicus 247

Seleucus III, Ceraunus 225

Antiochus III, de Groote 222

Seleucus IV, Philopalor 186

Heliodorus 174

Antiochus IV, Epiphanes 174

Antiochus V, Eupator 164—162

2e Tijdperk (vijf usurpators).

Demetrius I, Soter 162—149

Alexander I (Bala) 150—144

Demetrius II, Nicator, 149-143,140-139,130—125

Antiochus VI, Theos II 143-140

Tryphon of Diodotus 140—133

Antiochus VII, Sidetes 139—130

Alexander II (Zebina) 125—121

Seleucus V 124—123

3e Tijdperk

(Syrië gedeeld tusschen 2 vorsten).

Antiochus VIII, bijgen. Grypus 123-97

Selencus VI, bijgen. Nicator II 97—93

Philippus, alleen of met zijne 3 broeders 93—80

Antiochus XI 93—90

Demetrius III, bijgen. Eucher 87—85

Antiochus XIII, bijgen. Bacchus 83

Antiochus IX, van Cyzicum 114

Antiochus X, de Vrome 94

Selena, weduwe van Antiochus X 80

Tigranes, koning van Armenië 70

Antiochus XIII, Asiaticus, zoon van Antiochus 69—64

< >