Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Libanon

betekenis & definitie

lat. Libanus, bij de Arabieren DzjeblLiban, d. i.

Wit Gebergte of Sneeuwgebergte, eene bergketen in Syrië, begint in het zuidwesten van het pachalik Aleppo, bij den linkeroever van den Aasi (Ornnles), in de omstreken van Antakieh (Antiochië); scheidt pachalik Damascus van Tripoli, loopt door het noorden van het pachalik Acre, en eindigt niet ver van Soer (Tyrus); de L. heeft eene uitgestrektheid van omstr. 60 mijlen, en heeft eene gemiddelde hoogte van 7000 vt.; hoogste pieken zijn, de Dzjebl-Sanin (7776 vl.) en Dzjebl-Makmel (8796 vt.): deze twee bergen vormen, eerstgenoemde den zuidelijken, laatstgen. den noorder uithoek van den eigenlijken Dzjebl-Liban der Arabieren. Aan de oostzijde van den L. scheidt zich daarvan af eene afzonderlijke keten, Antilibanon genaamd, die parallel met den L. zuidwaarts loopt, en zich tot de Doode Zee uitstrekt. De Arabieren geven aan den Antilibanon den naam van Dzjebl-el-Sjaïk. De L. wordt bewoond door omstr. 400,000 menschen, gesplitst in eene menigte stammen, waaronder de Ansarieh of Anseiris, en voornamelijk de oorlogzuchtige en nagenoeg onafhankelijke stammen der Maronieten en Druzen. De ouden noemden Ccelesyrië ( het holle Syrië”) het dal van den L. (tegenw. de dalvlakte van Beka), zijnde het land, gelegen tusschen de twee bergketenen. De L. was eertijds beroemd door zijne prachtige cederhoomen, waarvan thans nog slechts een gering overblijfsel in de nabijheid van den Dzjebl-Makmel; overigens vindt men tegenwoordig op den L. slechts vijgen-, eiken-, laurier- en cypresboomen.

< >