ital. Stragosa, stad met 18,000 inw. op de oostkust van Sicilië, of eigenlijk op het aan die oostkust liggende eilandje Ortygia, in de oudheid de voornaamste stad van Sicilië, werd omstr. 735 v.
Chr. als Corinthische kolonie gesticht. In 484 v. Chr. maakte Gelon zich van het hoogste gezag meester, en verhief S. tot een machtig rijk, waaraan weldra nagenoeg geheel Sicilië onderhoorig werd. De absolute regeeringsvorm onder een tiran, werd 466 v.Chr.vervangen door de democratie. Athene trachtte zich van S. meester te maken (416—413), doch die aanslag mislukte geheel en ai. Toen de Carthagers hetzelfde beproefden, werd S. gered (405 v. Cbr.) door Dionysius I; doch deze herstelde meteen het absolute gezag, dat van hem later overging op zijnen zoon, die zich niet er in wist te handhaven. Na de verdrijving van Dionysius II was S. ter prooi aan eene lange regeeringloosheid: Dio, Timoleon, Agathocies, Hiëro' II hadden er afwisselend de hoogste macht in handen. Na eene lange worsteling tegen Carthago, bleef S. meester van het oostgedeelte des eilands, terwijl de Carthagers het westgedeelte in hunne macht hadden. Onder Hiëro II bleef S. onzijdig tusschen Carthago en Rome; maar Hiëronymus koos de partij van Carthago (215 v. Chr.), en haalde zich zoodoende de vijandschap van Rome op den hals; na een beleg, waaraan driejaren wederstand werd geboden, dank zij het talent van Arcbimedes, bezweek S. eindelijk (212 v. Chr.) toen het ingenomen werd door Mareellus. Sedert dat tijdstip is de geschiedenis van S. saamgevlochten met die van Sicilië, waarvan het de hoofdstad was tot 878 na Chr., toen het veroverd en verwoest werd door de Sarraceenen.Kortingen, tirannen en bewindvoerders van Syracuse.
Aristocratisch bewind, 735—484
Gelon 484
Hiëro I 478 (opnieuw) 347—343
Thrasybulus 467—466
Democratie 466—405.
Dionysius I de Oude, of de Dwingeland 405—368
Dionysius II, de Jonge 368
Dio 357
Callippus 354
Syrië
Hipparinus 353
Nypsius 351
Dionysius II
Timoleon 343—337
Sosistratus 320
Agathocies 317—289
Democratie 289—266.
Hiëro II 269
Hiëronymus 215
Democratie 214-212.