turksch Demesjo, arah. Dimesjk of El-Cham, fransch Bamas, stad in Syrië, hoofdplaats van het ejalet of pachalik D. in de aziat.-turksche prov.
Soristan, ligt aan den voet van den Antilibanon, is omringd van sterke muren en breede grachten, heeft circa 200 moskeen, vele christenkerken en kloosters, beroemde bazars en khans, en telt nog tegenw. ruim 200,000 inw. Eertijds was D. beroemd om zijne wapensmederijën (damascener klingen, staal, enz.), maar de bekwaamste werklieden werden door Tamerlan overgebragt naar Bucharijë. Ook is D. vermaard als de verzamelplaats der karavanen, die in bedevaart optrekken naar Mekka, Bagdad, enz. (jaarlijks komen op die wijze wel 50,000 Musuimannen te D. bijeen). D. is eene zeer oude stad, die wij reeds in Genesis en in geheel het O. T. vermeld vinden. Nu eens was D. aan de Joden onderworpen, nu weder onafhankelijk; ten tijde van David was het de honfdstad van een onafhankelijk syrisch rijkje (het Damasceensche rijk); 800 v. Chr. verloor D. voor goed zijne onafhankelijkheid, doch niet zijn gewigt als industrie- en koopstad. Het behoorde vervolgens nu aan Perzië dan aan Syrië, en kwam eindelijk (64 v. Chr.) in de magt der Domeinen, die het door eigene koningen lieten regeren, onder wier bestuur D. weder begon te bloeijen. Later bij het oostersch-rom. rijk 'ingelijfd, werd D. vervolgens (632 na Chr.) bemagtigd door kalif Omar, die er zijne residentie vestigde; vandaar dat de ommiadische kalifen ook den titel voerden van »kalif vanD.". In den tijd der kruistogten werd er om het bezit van D. vinnig gestreden; in 1401 werd de stadvermeesterd door de Mongolen, en 1516 werd D. door sultan Selim I veroverd en aan Turkije getrokken. Van 1833 tot 1840 stond D. met Syrië en Palestina onder egyptische heerschappij, doch werd 1840 aan Turkije teruggegeven. Eene treurige vermaardheid erlangde D. door de barbaarsche moordwoede tegen de Christenen in 1860 (van 9 tot 16 Julij).